ECLI:NL:GHARL:2022:10413

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
200.315.262/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van uithuisplaatsing van minderjarige bij de vader en samenwerking tussen ouders en professionals

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2015, bij de vader. De moeder, die in hoger beroep ging tegen de beschikking van de kinderrechter van 10 juni 2022, betwistte de uithuisplaatsing en stelde dat zij onvoldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunt naar voren te brengen. De moeder verzocht om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen en de minderjarige per direct terug te plaatsen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, en de vader en de gecertificeerde instelling (GI) ook vertegenwoordigd waren. De moeder heeft gebruik gemaakt van een tolk tijdens de zitting. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds de eerdere beschikking bij de vader verblijft en dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van het kind, die aanleiding gaven voor de uithuisplaatsing.

Het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is, gezien de zorgen over de thuissituatie bij de moeder en het gebrek aan samenwerking tussen de ouders. Het hof benadrukte dat de moeder moet samenwerken met de vader, de GI en andere professionals om de situatie te verbeteren. De beslissing van de kinderrechter werd bekrachtigd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.315.262/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 184207)
beschikking van 1 december 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.G. Brands te Groningen.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep.

2 [de vader] (de vader),

wonende op een bij het hof bekend adres,
advocaat: mr. A.L. Onna te Franeker.
In het kader van zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
locatie Leeuwarden.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 24 augustus 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 9 september 2022, met bijlage(n);
- een brief van de raad van 9 september 2022, met bijlage(n);
- het verweerschrift van de GI, met bijlage(n);
- het verweerschrift van de vader, met bijlage(n).
2.2.
Het hof laat de inhoud van de bijlage bij het journaalbericht namens de moeder van 3 november 2022 buiten beschouwing. Het gaat om een door de moeder opgestelde – uitgebreide – reactie op de verweerschriften van de GI en de vader. Het betreft feitelijk een nieuwe schriftelijke ronde, die is genomen na de daartoe door de wet aangewezen gelegenheid.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 7 november 2022 plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam1] en [naam2] , namens de GI;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
2.4.
De moeder heeft gebruik gemaakt van de diensten van [de tolk] , tolk in de Engelse taal (tolkennummer [nummer1] ).

3.De feiten

3.1.
De ouders hebben een relatie gehad en zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2015.
3.2.
Bij beschikking van 4 maart 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van vijf maanden. Bij beschikking van 10 juni 2022 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 4 maart 2023.
3.3.
Bij beschikking 10 juni 2022 heeft dezelfde kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij de vader tot 4 maart 2023;
3.4.
[de minderjarige] verblijft sinds die datum bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De moeder is het niet eens met de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader en is in hoger beroep gegaan van de beschikking van 10 juni 2022. Volgens de moeder heeft de kinderrechter haar nauwelijks in de gelegenheid gesteld om haar kant van het verhaal naar voren te brengen en is er door de GI op geen enkele wijze aangetoond dat zij niet voor [de minderjarige] kan zorgen. De moeder verzoekt de beschikking van de kinderrechter te vernietigen, de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen en [de minderjarige] per direct terug te plaatsen.
4.2.
Volgens de GI heeft kinderrechter terecht overwogen dat er forse zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Dit, in combinatie met het feit dat de moeder onvoldoende medewerking verleent aan de omgang tussen de vader en [de minderjarige] en de noodzakelijk geachte hulpverlening, maakt dat een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader noodzakelijk is.
4.3.
De vader vindt dat de beschikking van de kinderrechter in stand moet blijven, omdat de moeder alle rechterlijke beslissingen naast zich neerlegt en zich schuldig maakt aan ouderverstoting. Volgens de vader gaat het goed met [de minderjarige] , nu hij bij hem woont.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De moeder heeft de Ugandese nationaliteit. [de minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit. De zaak heeft daardoor een internationaal karakter, zodat eerst de vraag moet worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
5.2.
Op grond van artikel 8 Brussel II bis (Verordening (EG) nr. 2201/2003) is de Nederlands rechter bevoegd ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid als het kind zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft op het tijdstip van indiending van het verzoek bij de rechtbank.
Omdat [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.3.
Omdat geen grieven zijn gericht tegen de toepasselijkheid van het Nederlandse recht door de kinderrechter, zal ook het hof daarvan uitgaan.
Horen [de minderjarige]
5.4.
Tijdens de zitting heeft de moeder verzocht om een kinderpsycholoog in te schakelen om [de minderjarige] te horen. Het is het hof niet duidelijk op welke (wettelijke) gronden zij dit verzoek baseert. Los hiervan ziet het hof geen aanleiding om [de minderjarige] te laten horen. [de minderjarige] is nog erg jong en heeft volgens de GI last van een loyaliteitsconflict. De GI heeft contact met [de minderjarige] en het hof heeft er voldoende vertrouwen in dat de GI oog heeft voor de belangen van [de minderjarige] en professionele hulp inschakelt als dit nodig is.
Inhoudelijk
5.5.
Met betrekking tot de grief van de moeder gericht tegen schending van het beginsel hoor en wederhoor door de kinderrechter, oordeelt het hof als volgt. De moeder heeft de zaak in hoger beroep opnieuw ter beoordeling voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de bestreden beschikking kenbaar te maken. Dit maakt dat zij geen belang meer heeft bij nadere bespreking van dit punt.
5.6.
De grief van de moeder ziet verder op de verlenging van de uithuisplaatsing. De kinderrechter kan de uithuisplaatsing verlengen op grond van artikel 1:265c lid 2 BW en doet dat als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind.
5.7.
De kinderrechter heeft bij de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zorgen over de thuissituatie bij de moeder vermeld die maken dat de noodzaak tot uithuisplaatsing nog steeds bestaat. Rode draad is dat de moeder niet in staat is [de minderjarige] een gezond opvoedingsklimaat te bieden, waarin ruimte is voor de vader en [de minderjarige] de noodzakelijke hulpverlening krijgt. Het hof volgt het oordeel van de kinderrechter en voegt hier het volgende aan toe.
5.8.
Het hof constateert dat [de minderjarige] zijn draai lijkt te hebben gevonden in het gezin van de vader. Het gaat goed op school, hij sport en heeft vriendjes. Ook de ingezette IAG ziet dat het goed gaat met [de minderjarige] bij de vader. Tijdens de zitting is gebleken dat er sinds 8 september 2022 drie korte contactmomenten tussen de moeder en [de minderjarige] zijn geweest en dat het de bedoeling is dat deze momenten om de twee weken zullen worden voortgezet. Het hof vindt dit een positieve ontwikkeling. De ontwikkeling is echter nog pril en het contact vindt nog in een beperkte vorm plaats. Daarnaast heeft de GI aangegeven dat nog niet alle ontwikkelingsbedreigingen zijn weggenomen. Dit alles maakt voor het hof dat een directe terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder, zoals zij verzoekt, nu niet aan de orde kan zijn.
5.9.
Ook positief is dat zowel de moeder als de vader hebben aangegeven zich te willen inzetten voor het behoud van contact tussen [de minderjarige] en de andere ouder. Ter zitting spraken zij ieder over het wonen van [de minderjarige] bij hen, met een weekendregeling voor de andere ouder. Daar staat tegenover dat de samenwerking tussen de ouders nog ontbreekt, dan wel zeer moeizaam verloopt. Naar het oordeel van het hof ligt hier een taak voor de GI. Tot nu toe ziet het hof onvoldoende inspanningen bij de GI om de samenwerking te verbeteren en de band tussen [de minderjarige] en zijn moeder te onderhouden dan wel te verstevigen. Ook is niet duidelijk of en op welke wijze er door de GI wordt toegewerkt aan een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. Het hof vindt daarnaast dat het op de weg ligt van de moeder om de benodigde hulp te accepteren, zodat de moeder kan aantonen dat wat zij aanvoert over haar eigen (opvoed)vaardigheden juist is
De moeder moet zich ook bewust worden van de noodzaak om samen te werken met de vader, de GI en/of eventuele andere professionals. Als dit haar niet zelf lukt moet zij daarvoor de nodige hulp zoeken, waarbij ook de GI de moeder gerichte hulp zou kunnen aanbieden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de noodzaak tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog aanwezig is. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 juni 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.W. Keuning, I.A. Vermeulen en C. Koopman, in samenwerking met Y. Eisma als griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2022.