In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Overijssel was uitgesproken. De rechtbank had op 21 december 2021 geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellant moest worden beëindigd omdat hij structureel niet aan zijn inlichtingenplicht had voldaan. De appellant had niet alleen zijn belastingaangifte te laat ingediend, maar ook niet tijdig informatie verstrekt over belangrijke wijzigingen in zijn persoonlijke situatie, waaronder de geboorte van zijn tweede kind. Bovendien had hij gefraudeerd met e-mailberichten die betrekking hadden op deze gebeurtenissen.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het niet tijdig ontvangen van post en dat hij zijn belastingaangifte tijdig heeft gedaan. Hij heeft ook zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een posttraumatische stressstoornis, aangevoerd als verzachtende factor. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellant stelselmatig niet voldeed aan zijn inlichtingenplicht en dat zijn verklaringen inconsistent waren. Het hof heeft de bevindingen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de ernstige schending van de inlichtingenplicht van de appellant een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.