ECLI:NL:GHARL:2022:1035

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
200.304.227/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Overijssel was uitgesproken. De rechtbank had op 21 december 2021 geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellant moest worden beëindigd omdat hij structureel niet aan zijn inlichtingenplicht had voldaan. De appellant had niet alleen zijn belastingaangifte te laat ingediend, maar ook niet tijdig informatie verstrekt over belangrijke wijzigingen in zijn persoonlijke situatie, waaronder de geboorte van zijn tweede kind. Bovendien had hij gefraudeerd met e-mailberichten die betrekking hadden op deze gebeurtenissen.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het niet tijdig ontvangen van post en dat hij zijn belastingaangifte tijdig heeft gedaan. Hij heeft ook zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een posttraumatische stressstoornis, aangevoerd als verzachtende factor. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellant stelselmatig niet voldeed aan zijn inlichtingenplicht en dat zijn verklaringen inconsistent waren. Het hof heeft de bevindingen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de ernstige schending van de inlichtingenplicht van de appellant een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.304.227/01
(zaaknummer rechtbank C/08/19/78 R)
arrest van 10 februari 2022
inzake
[appellant] ,
die woont in [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. R.G. van der Laan, kantoorhoudende te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 4 maart 2019 is ten aanzien van [appellant] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 21 december 2021 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris tussentijds beëindigd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 21 december 2021, heeft [appellant] verzocht het vonnis van 21 december 2021 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] van toepassing blijft, althans de schuldsaneringsregeling wordt verlengd, voor zover nodig.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brieven met bijlage(n) van 20 januari 2022 en 31 januari 2022 van mr. Van der Laan (hierna: de advocaat). Daarnaast heeft het hof op 1 februari 2022 een brief per email ontvangen van de advocaat. Van mevrouw [naam1] (hierna: de bewindvoerder) is op 13 januari 2022 een reactie op het beroepschrift, inclusief bijlagen, ontvangen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 februari 2022, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en de bewindvoerder.

3.De beoordeling

Het oordeel van de rechtbank
3.1
De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, omdat [appellant] structureel niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan. [appellant] is niet verschenen op het verhoor van 21 oktober 2021. Ook heeft hij zijn belastingaangifte te laat gedaan en heeft hij niet meteen een kopie van zijn belastingaangifte verstrekt. Bovendien heeft hij de bewindvoerder niet direct geïnformeerd over de wijzigingen in zijn persoonlijke situatie. Daar komt nog bij dat [appellant] heeft gefraudeerd met een e-mailbericht over de geboorte van zijn tweede kind en ook, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, met een e-mailbericht over Kindgeld. De fraude met de e-mailberichten betreft een zeer ernstige schending van de inlichtingenplicht, die niet valt te verenigen met het doel en de strekking van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Een dergelijke grove schending van de inlichtingenplicht dient naar het oordeel van de rechtbank in alle gevallen te leiden tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en is niet te compenseren door een verlenging van de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling of het doen van een extra boedelafdracht.
Het beroep van [appellant]
3.2
[appellant] kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank en heeft daartoe het volgende aangevoerd. [appellant] werkt van maandag tot en met vrijdag gemiddeld tussen de 60 en 80 uur per week als vrachtwagenchauffeur. Hierdoor is hij veel in het buitenland en zorgt een derde voor zijn post. Hoewel [appellant] begrijpt dat hij formeel gezien zelf verantwoordelijk is voor zijn post, is hij van mening dat het hem niet valt te verwijten dat hij zijn post later heeft ontvangen en daardoor te laat in kennis is gesteld van het verhoor bij de rechter-commissaris. [appellant] was op de dag van het verhoor – wegens een enorme file in Duitsland – te laat in Nederland. Hij heeft geprobeerd het verhoor telefonisch bij te wonen of te verplaatsen, maar dat is hem niet gelukt.
Ten aanzien van de belastingaangifte merkt [appellant] op dat hij zijn belastingaangifte tijdig heeft gedaan en de bewindvoerder daar per e-mail over heeft geïnformeerd. Zelfs als de belastingaangifte niet op tijd was gedaan, dan heeft dit volgens [appellant] geen nadelige gevolgen gehad voor de schuldeisers.
Met betrekking tot zijn verblijfplaats stelt [appellant] dat hij niet bij zijn ex-partner verblijft, maar op het aan de bewindvoerder opgegeven adres.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat hij de bewindvoerder per e-mail in kennis heeft gesteld van de geboorte van zijn kind. Aangezien de geboorte van zijn kind geen financiële gevolgen heeft voor de schuldeisers, ziet [appellant] echter geen reden om de bewindvoerder hierover in kennis te stellen. [appellant] betwist dat hij heeft gefraudeerd met de e-mailberichten over de geboorte van zijn kind en het aanvragen van Kindgeld. Hij heeft zich ook zoveel mogelijk ingespannen om duidelijkheid te verkrijgen over het Kindgeld.
Ten slotte merkt [appellant] op dat bij hem een posttraumatische stressstoornis (PTSS) gediagnostiseerd is, waardoor het wettelijke schuldsaneringstraject erg zwaar is voor hem. Op grond van het bovenstaande is [appellant] van mening dat er geen sprake is van een tekortkoming in de inlichtingenplicht, althans dat deze niet verwijtbaar is aan hem.
Het oordeel van het hof
3.3
Het hof stelt voorop dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 sub c Faillissementswet (Fw) tussentijds beëindigd kan worden, indien de schuldenaar een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de wettelijke schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. De inlichtingenplicht is een van de (kern)verplichtingen binnen de wettelijke schuldsaneringsregeling. Een schuldenaar moet niet alleen alle inlichtingen verschaffen die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar heeft ook zelf een algemene spontane en actieve verplichting tot het verschaffen van die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. De schuldsaneringsregeling kan tussentijds beëindigd worden als de schuldenaar niet, dan wel onvoldoende, inlichtingen verstrekt en dit een duidelijke aanwijzing is dat de schuldenaar niet wil meewerken aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.4
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat [appellant] stelselmatig niet voldoet aan zijn inlichtingenplicht.
[appellant] heeft ten eerste geen inlichtingen verschaft ten aanzien van de geboorte van zijn tweede kind. Hij heeft een e-mailbericht overgelegd waaruit zou moeten blijken dat hij de bewindvoerder over de geboorte van zijn tweede kind heeft ingelicht. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er met het bericht is geknoeid. Het hof verenigt zich – na eigen onderzoek – met het oordeel van de rechtbank daarover en maakt dat oordeel tot het zijne. Het hof voegt daaraan het volgende toe. Ter zitting heeft [appellant] een screenshot van zijn op of omstreeks 4 januari 2021 verzonden e-mailberichten overgelegd, waaruit de verzending van de e-mail aan de bewindvoerder zou moeten blijken. Ook met deze productie is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geknoeid. De screenshot bevat namelijk de aanhef en het begin van de tekst van de e-mail en deze komen niet overeen met de aanhef en de tekst van de eerder overgelegde e-mail van 4 januari 2021. De op vragen van het hof door [appellant] gegeven verklaring daarvoor, namelijk dat het eerste bericht dan een opgeslagen concept moet zijn geweest, komt het hof ongeloofwaardig voor. Uit de producties blijkt immers dat beide berichten zijn verzonden.
[appellant] heeft ten tweede geen inlichtingen verschaft ten aanzien van de aanvraag van het Kindgeld. Hij heeft een aanvraag Kindgeld naar de bewindvoerder gestuurd, maar deze was niet ingevuld. Ook heeft hij een e-mailbericht overgelegd van de Familienkasse. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ook met dit bericht is gefraudeerd. Het hof verenigt zich – na eigen onderzoek – met het oordeel van de rechtbank daarover en maakt dat oordeel tot het zijne. Het hof voegt daaraan het volgende toe. In zijn beroepschrift heeft [appellant] aangekondigd stukken te zullen verstrekken waaruit blijkt dat er geen sprake is van fraude. Ter zitting heeft [appellant] enkel een krantenartikel overgelegd waaruit zou moeten blijken dat hij geen recht heeft op Kindgeld, terwijl hij het (zeer sterke) vermoeden van fraude eenvoudig had kunnen ontkrachten. Hij had de hem bekende afzender van de e-mail van de Familienkasse immers kunnen vragen om een verklaring dat het e-mailbericht niet is vervalst.
Naar het oordeel van het hof levert het frauduleuze handelen van [appellant] – dat overigens een patroon lijkt te zijn, zo blijkt uit andere stukken in het dossier – een zeer ernstige schending van de inlichtingenplicht op, die op zichzelf tot een tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling moet leiden en die niet kan worden gecompenseerd door een verlening van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
Daarbij komt dat [appellant] (nog) steeds verschillende verklaringen aflegt en dat van derden verkregen informatie vaak niet overeenkomt met de informatie die [appellant] heeft verschaft. Zo stonden de verklaringen van de boekhouder over de belastingaangifte van [appellant] haaks op de verklaringen van [appellant] . Dit patroon komt de geloofwaardigheid van [appellant] niet ten goede.
Er bestaat nog steeds onduidelijkheid over de werkelijke verblijfplaats van [appellant] .
Het komt het hof ongeloofwaardig voor dat [appellant] de zaterdag en zondag alleen overdag bij zijn ex-vriendin en zijn kinderen in Wolvega is en ’s avonds steeds naar zijn opgegeven verblijfplaats in [woonplaats] rijdt en de volgende ochtend weer terug. De schriftelijke verklaring van de ex-vriendin van [appellant] neemt de twijfel over de verblijfplaats van [appellant] onvoldoende weg, in aanmerking nemende ook het hierboven genoemde patroon bij het verstrekken van informatie.
Ten slotte geldt dat wanneer vragen worden gesteld aan [appellant] deze niet tijdig of onduidelijk worden beantwoord door hem, waardoor de bewindvoerder haar toezichthoudende taak die van belang is voor een correct verloop van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet naar behoren kan uitoefenen.
3.5
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor een tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsanerigsregeling, zoals deze zijn neergelegd in artikel 350 lid 3 Fw. Het hof bekrachtigt dan ook het bestreden vonnis.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 21 december 2021.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. J. Smit en mr. E.F. Groot en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 februari 2022.