ECLI:NL:GHARL:2022:10346

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
21-006724-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan oplichting, diefstal met valse sleutels, bezit van een handgranaat en xtc-pillen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor medeplichtigheid aan oplichting, diefstal met valse sleutels, het voorhanden hebben van een handgranaat en het bezit van 5713 xtc-pillen. De zaak betreft een phishing-actie waarbij slachtoffers hun bank- en creditcardgegevens hebben afgegeven aan de afzender van een phishingmail. De verdachte heeft als 'ophaler' opgetreden en pakketten opgehaald die met deze gegevens waren besteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat hij zich bewust was van de criminele aard van zijn activiteiten. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 25 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis vernietigd en een gevangenisstraf van 365 dagen opgelegd, waarvan 291 dagen voorwaardelijk, en daarnaast een taakstraf van 240 uur. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 43.979,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006724-19
Uitspraak d.d.: 1 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 11 december 2019 met parketnummer 16-019362-19 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 10 september 2021 en 17 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de straf, en tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. N.W.A. Dekens, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij is door de rechtbank hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 43.959,00 met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het hof deels anders overweegt en tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2019 te [plaats 1] en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 5713 zogenaamde xtc-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2019 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, te weten een (op scherp staande) handgranaat, zijnde (een) voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
3 primair.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 juni 2018 tot en met 31 oktober 2018 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 18.880,00 euro), welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan een of meer accounthouder(s) van Mijn ICS accounts, althans International Card Services B.V. (ICS) en/of rekeninghouder(s) van de Rabobank en/of de ABN-AMRO bank, althans een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten een of meer creditcard(s) op naam van Mijn ICS accounthouders en/of bankpas(sen) van rekeninghouder(s) van de Rabobank en/of de ABN-AMRO bank (met bijbehorende pincode), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren.
3 subsidiair.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 juni 2018 tot en met 31 oktober 2018 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 18.880,00 euro), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of een of meer van haar mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
4.
een of meer onbekend gebleven dader(s) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 mei 2018 tot en met 1 december 2018 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] ) heeft bewogen tot de afgifte van (een) elektronisch(e) product(en) (met een totale waarde van 40.632,00 euro), althans enig goed hebbende voornoemde dader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- een bestelling geplaatst met gebruikmaking van een valse naam en/of
- deze bestelling betaald met gebruikmaking van onrechtmatig verkregen bankgegevens en/of creditcardgegevens
waardoor [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] ) werd(en) bewogen tot voornoemde afgifte, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks voornoemde periode te [plaats 2] , althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door de/het postpakket(ten) met daarin voornoemd(e) elektronisch(e) product(en) op te halen bij een pakketautomaat;
5 primair.
een of meer onbekend gebleven dader(s) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 oktober 2018 tot en met 1 november 2018 te [plaats 1] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, ICS heeft bewogen tot de afgifte van een (tweede) creditcard, althans enig goed hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als de rechtmatige eigenaar van de ICS creditcard behorende tot [kaarthouder] en/of in die valse hoedanigheid een (tweede) creditcard aangevraagd (op naam van [naam] ) en/of (daarbij) als afleveradres een leegstaande woning opgegeven waardoor ICS werd bewogen tot voornoemde afgifte;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 1 november 2018 te [plaats 1] althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door een creditcard uit de brievenbus te vissen en/of te hengelen;
5 subsidiair.
hij op of omstreeks 1 november 2018 te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (ICS) creditcard, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [kaarthouder] en/of ICS, althans International Card Services B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
5 meer subsidiair.
hij op of omstreeks 1 november 2018 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een creditcard, in elk geval enig goed, toebehorende aan [kaarthouder] en/of ICS, althans International Card Services B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of een of meer van haar mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
6 primair.
hij op of omstreeks 6 oktober 2018 te [plaats 1] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 3.318,00 euro), welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan benadeelde [benadeelde 1] , althans een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten een onrechtmatig verkregen bankpas op naam van benadeelde [benadeelde 1] (met bijbehorende pincode), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren.
6 subsidiair.
hij op of omstreeks 6 oktober 2018 te [plaats 1] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 3] heeft bewogen tot de afgifte van (een) elektronisch(e) product(en) (met een totale waarde van 3.318,00 euro), althans enig goed hebbende voornoemde dader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- een aankoop van elektronisch(e) product(en) betaald met gebruikmaking van een onrechtmatig verkregen bankpas op naam van benadeelde [benadeelde 1] (met bijbehorende pincode)
waardoor [bedrijf 3] werd bewogen tot voornoemde afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Feiten 1, 2, 3 primair en 6 primair
Verdachte heeft het onder 1, 2, 3 primair en 6 primair tenlastegelegde bekend. Door de verdediging is geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring van deze feiten.
Feit 4
Onder 4 is tenlastegelegd dat verdachte medeplichtig is geweest aan het medeplegen van oplichting van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] door voor een ander of anderen van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] afkomstige postpakketten op te halen, die met gebruikmaking van een valse naam en/of onrechtmatig verkregen bankgegevens en/of creditcardgegevens door een ander of anderen zijn besteld en betaald.
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is door de verdediging vrijspraak bepleit van het onder 4 tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
De gedragingen van verdachte zijn beperkt gebleven tot het ophalen van postpakketten bij een pakketautomaat. Het dossier biedt geen enkele ondersteuning voor een grotere betrokkenheid. Het enkel ophalen van postpakketten kan niet worden gekwalificeerd als voorafgaande of gelijktijdige medeplichtigheid aan oplichting. De oplichting was immers al voltooid. Ondersteunende gedragingen na afloop van het misdrijf vallen buiten het bereik van artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Verdachte heeft geen handelingen verricht die voorafgaande of gelijktijdige medeplichtigheid opleveren.
Evenmin kan medeplichtigheid bewezen worden, omdat niet uit het dossier blijkt dat verdachte wetenschap had van de oplichting of door hem de aanmerkelijke kans op oplichting is aanvaard, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Vaststelling feitelijke gang van zaken
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten vast.
In de periode van 30 mei 2018 tot en met 1 december 2018 heeft een medeverdachte een zogenaamde phishingmail gestuurd naar twaalf slachtoffers. Deze slachtoffers hebben door te reageren op de link in deze phishingmail hun bank- of creditcardgegevens afgegeven aan de afzender van de phishingmail, niet wetende dat deze afzender niet hun bank (Rabobank) of creditcardverstrekker (ICS) was, maar iemand met de bedoeling hen geld afhandig te maken.
Er zijn door een medeverdachte vervolgens goederen besteld bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] die zijn betaald met gebruikmaking van de onrechtmatig verkregen bank- en creditcardgegevens van de twaalf slachtoffers.
Er was een Whatsappgroep en later een Snapchatgroep gemaakt met daarin personen (of een persoon) die het verzoekbericht plaatste(n) om de bestelde goederen op te gaan halen bij een pakketautomaat of bij een bezorger (de bestellers) en personen die daarop reageerden en aangaven het pakket op te willen halen (de ophalers). Degene die in de Whatsapp- of Snapchatgroep reageerde op het verzoek, kreeg de afhaalcode voor het pakket toegestuurd of werd gevraagd af te spreken met de bezorger.
Verdachte heeft verklaard dat hij zo’n ophaler was en heeft gereageerd op ophaalverzoeken in die Whatsapp- en later Snapchat-groep. Hij heeft de betreffende pakketten opgehaald bij een pakketautomaat op het ’ [plein] in [plaats 2] en hij heeft ook pakketten overgenomen van een pakketbezorger. Hij ontving hiervoor tussen de € 100,00 en € 150,00 per pakket.
Van het ophalen van de pakketten zijn camerabeelden. Op die camerabeelden is te zien dat verdachte de pakketten ophaalt die zijn besteld op rekening van de slachtoffers [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] en [benadeelde 13] .
Juridisch kader medeplichtigheid
Zoals advocaat-generaal Harteveld verwoordt in zijn conclusie van 20 maart 2018 (ECLI:NL:PHR:2018:211) wordt in het Nederlandse strafrecht als uitgangspunt aangenomen dat als een misdrijf eenmaal is voltooid, geen strafbare medeplichtigheid meer kan plaatsvinden, omdat handelingen die na afloop van het voltooide delict zijn verricht niet de strekking kunnen hebben dat misdrijf te bevorderden of gemakkelijk te maken. Maar ondersteunende gedragingen die na afloop van het misdrijf worden verricht kunnen wel op
voorafgaande of gelijktijdige betrokkenheidduiden en zodoende toch onder strafbare deelneming komen te ressorteren.
Een in dit opzicht richtinggevende uitspraak van de Hoge Raad is zijn arrest van 15 december 1987, NJ1988/835 [kenmerk uitspraak] . Dat betrof een OM-cassatie tegen de vrijspraak van de verdachte, aan wie was tenlastegelegd – kort gezegd - "medeplichtigheid aan moord door opzettelijk behulpzaam te zijn bij het plegen van de moord dan wel opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen tot het plegen van de moord, door het plan voor het plegen van de moord mee op te stellen dan wel daarbij behulpzaam te zijn en/of overeenkomstig een tevoren met de pleger van de moord gemaakte afspraak met een auto in de nabijheid van de plaats van het misdrijf te wachten, teneinde de pleger te helpen vluchten, althans de vlucht mogelijk en/of gemakkelijk te maken". De Hoge Raad oordeelde dat het hof, "door te oordelen dat het overeenkomstig een tevoren met de pleger van een moord gemaakte afspraak met een auto in de nabijheid van de plaats des misdrijfs wachten ten einde deze te helpen vluchten, althans hem de vlucht mogelijk en/of gemakkelijk te maken, niet oplevert het opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf als bedoeld in artikel 48 aanhef en onder 1 Sr, heeft blijk gegeven van een opvatting omtrent dit behulpzaam zijn welke niet met een juiste uitlegging van genoemd wetsartikel valt overeen te brengen". Uit dit arrest blijkt dat onder omstandigheden iemand
medeplichtigkan zijn aan een misdrijf
door conform een eerdere afspraak de uitvoering van het misdrijf te faciliteren.
Beoordeling medeplichtigheid
Verdachte heeft naar eigen zeggen deel uitgemaakt van een Whatsapp-/Snapchatgroep waarin telkens verzoeken werden gedaan om tegen betaling van een bedrag tussen de 100 en 150 euro een pakket af te halen bij een pakketautomaat of bezorger. Hij deed daaraan mee en haalde tegen een, relatief gezien, riante vergoeding (riant omdat het steeds slechts om het ophalen en meteen weer afgeven van één pakket ging) twaalf keren een pakket op. De ontvanger van het pakket bleef zo onvindbaar. Zijn gedraging was een onderdeel van
de tevoren bedachte werkwijzeom op slinkse wijze personen op te lichten. Dat iemand uit de betreffende Whatsapp-/Snapchatgroep tegen betaling het pakket op zou halen was een van tevoren gemaakte afspraak. Die Whatsapp-/Snapchatgroep was daar speciaal voor. De ondersteunende gedragingen van verdachte duiden daarom naar het oordeel van het hof op
voorafgaande of gelijktijdige betrokkenheidbij de oplichting en zouden kunnen worden gekwalificeerd als medeplichtigheid bij de oplichting mits ten aanzien van verdachte tevens het (voorwaardelijk) opzet op de oplichting kan worden bewezen verklaard (het zogenaamde dubbele opzet-vereiste). Het dossier bevat naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten om ten aanzien van verdachte bloot opzet op de oplichting bewezen te verklaren. Hieronder zal het hof ingaan op de vraag of er wel voldoende bewijs is voor voorwaardelijk opzet bij verdachte met betrekking tot oplichting.
Juridisch kader voorwaardelijk opzet
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijke opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Beoordeling voorwaardelijk opzet
Zoals hiervoor is overwogen, was de verhouding tussen de door verdachte ontvangen bedragen en de daarvoor verrichte werkzaamheden dusdanig, dat het voor ieder redelijk denkend mens duidelijk is dat een dergelijk riant bedrag alleen geboden wordt als het criminele activiteiten betreft. Bovendien is de werkwijze zoals hiervoor is weergegeven (oproepen aan anderen voor het tegen betaling afhalen van pakketten in een Whatsapp-/Snapchatgroep) niet een normale gang van zaken bij het bestellen van goederen. Een dergelijke werkwijze kan slechts dienen om de uiteindelijke ontvangers van de bestelde goederen onvindbaar te laten zijn, hetgeen wederom duidt op criminele activiteiten. Dat de goederen onder valse voorwendselen en dus door oplichting waren verkregen, lag, gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden voor de hand en moet verdachte, naar het oordeel van het hof, dan ook hebben geweten.
Het hof is derhalve van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op medeplichtigheid aan oplichting gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is het hof niet gebleken.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 5 primair
Onder 5 is tenlastegelegd dat verdachte medeplichtig is geweest aan het medeplegen van oplichting van ICS door voor een ander of anderen een door ICS verstuurde tweede creditcard (middels oplichtingsactiviteiten van een medeverdachte of medeverdachten verstuurd naar een leegstaande woning) uit de brievenbus te hengelen.
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is door de verdediging vrijspraak bepleit van het onder 5 primair tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
De gedragingen van verdachte zijn beperkt gebleven tot het vissen van de envelop met de creditcard uit de brievenbus van een leegstaande woning. Het dossier biedt geen enkele ondersteuning voor een grotere betrokkenheid. Het enkel vissen van een creditcard uit een brievenbus kan niet worden gekwalificeerd als voorafgaande of gelijktijdige medeplichtigheid aan oplichting. De oplichting was immers al voltooid (de creditcard was verzonden). Ondersteunende gedragingen na afloop van het misdrijf vallen buiten het bereik van artikel 48 Sr. Verdachte heeft geen handelingen verricht die voorafgaande of gelijktijdige medeplichtigheid opleveren.
Evenmin kan medeplichtigheid bewezen worden, omdat niet uit het dossier blijkt dat verdachte wetenschap had van de oplichting of door hem de aanmerkelijke kans op oplichting is aanvaard, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Vaststelling feitelijke gang van zaken
Een medeverdachte (of medeverdachten) heeft (hebben) zich met gegevens van de rechtmatige creditcardhouder [kaarthouder] , welke gegevens frauduleus verkregen zijn door phishing dan wel malware, op 20 oktober 2018 onrechtmatig toegang verschaft tot de Webportal van de creditcardhouder [kaarthouder] en daar het telefoonnummer aangepast en de adresgegevens aangepast naar het adres [adres] in [plaats 1] .
Op 21 oktober 2018 is er via de WebPortal van de creditcardhouder [kaarthouder] een valse aanvraag voor een Extra Card gedaan op de naam [naam] . Op 29 oktober 2018 is via het nieuw opgegeven telefoonnummer de pincode gekozen voor de Extra Card waarna de Extra Card is aangemaakt en verstuurd naar het gewijzigde adres.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij deze Extra Card uit de brievenbus van [adres] in [plaats 1] heeft gehengeld en heeft afgegeven. Ook voor deze dienst werd een bericht geplaatst in de eerder (bij feit 4) genoemde Whatsapp-/Snapchatgroep van bestellers en ophalers. Verdachte heeft op dit bericht gereageerd en vervolgens tegen betaling de Extra Card uit de brievenbus van [adres] in [plaats 1] gehengeld.
Juridisch kader
Voor het juridische kader verwijst het hof naar de overwegingen bij feit 4 onder het kopje
Juridisch kader medeplichtigheid.
Beoordeling
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en verwijst daarbij naar de overwegingen bij feit 4.
Ook hier zijn de gedragingen van de verdachte een onderdeel van
de tevoren bedachte werkwijzeom op slinkse wijze personen op te lichten. Dat iemand uit de betreffende Whatsapp-/Snapchatgroep tegen betaling handelingen zou verrichten, waaronder in dit geval het hengelen van een envelop (met creditcard) uit een brievenbus, was een van tevoren gemaakte afspraak. Die Whatsapp-/Snapchatgroep was daar speciaal voor. De door verdachte ondersteunende gedragingen kunnen daarom naar het oordeel van het hof duiden op
voorafgaande of gelijktijdige betrokkenheidbij de oplichting en zouden kunnen worden gekwalificeerd als medeplichtigheid bij de oplichting.
De werkwijze zoals hiervoor is weergegeven (oproepen aan anderen in een Whatsapp-/Snapchatgroep om tegen betaling een envelop (met creditcard) uit een brievenbus van een leegstaande woning te vissen) is geen normale gang van zaken bij het ontvangen van post/een nieuwe creditcard per post. Een dergelijke werkwijze kan slechts dienen om de uiteindelijke ontvanger(s) van de envelop met creditcard onvindbaar/anoniem te laten zijn, hetgeen duidt op criminele activiteiten in de zin van het onrechtmatig in bezit komen van een creditcard. Dat die creditcard onder valse voorwendselen en dus door oplichting was verkregen, lag, gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden voor de hand en moet verdachte, naar het oordeel van het hof, dan ook hebben geweten.
Het hof is derhalve van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op medeplichtigheid aan oplichting gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is het hof niet gebleken.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Kennelijke verschrijving tenlastelegging
Evenals de rechtbank constateert het hof dat de oplichtingshandelingen zijn begonnen op 20 oktober 2018. In de tenlastelegging staat 26 oktober 2018 als aanvangsdatum van het feit. Het hof gaat uit van een kennelijke verschrijving en leest de tenlastelegging verbeterd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 primair, 4, 5 primair en 6 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 22 januari 2019 te [plaats 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad 5713 zogenaamde xtc-pillen, bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 22 januari 2019 te [plaats 1] , een wapen van categorie II, te weten een handgranaat, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
3 primair.
hij op tijdstippen in de periode van 12 juni 2018 tot en met 31 oktober 2018 te [plaats 1] en [plaats 2] en [plaats 3] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen (van in totaal 15.680,00 euro), welke geldbedragen toebehoorden aan een accounthouder van Mijn ICS accounts, althans International Card Services B.V. (ICS) en rekeninghouders van de Rabobank en de ABN-AMRO bank, waarbij hij, verdachte en zijn mededader(s) het weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van valse sleutels, te weten een creditcard op naam van Mijn ICS accounthouders en bankpassen van rekeninghouders van de Rabobank en de ABN-AMRO bank (met bijbehorende pincode);
4.
een of meer onbekend gebleven dader(s) op tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 mei 2018 tot en met 1 december 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid, [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ) heeft bewogen tot de afgifte van elektronische producten (met een totale waarde van 40.275,00 euro), hebbende voornoemde dader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid
- een bestelling geplaatst met gebruikmaking van een valse naam en
- deze bestelling betaald met gebruikmaking van onrechtmatig verkregen bankgegevens en/of creditcardgegevens
waardoor [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ) werden bewogen tot voornoemde afgifte,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks voornoemde periode in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door de postpakketten met daarin voornoemde elektronische producten op te halen bij een pakketautomaat;
5 primair.
een of meer onbekend gebleven dader(s) op tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 oktober 2018 tot en met 1 november 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, ICS heeft bewogen tot de afgifte van een (tweede) creditcard, hebbende voornoemde dader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid zich voorgedaan als de rechtmatige eigenaar van de ICS creditcard toebehorende aan [kaarthouder] en in die valse hoedanigheid een (tweede) creditcard aangevraagd (op naam van [naam] ) waardoor ICS werd bewogen tot voornoemde afgifte,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 1 november 2018 te [plaats 1] opzettelijk behulpzaam is geweest door een creditcard uit de brievenbus te hengelen;
6 primair.
hij op 6 oktober 2018 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen (van in totaal 3.318,00 euro), welk geld toebehoorde aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en zijn mededader(s), waarbij verdachte en zijn mededader(s) het weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een onrechtmatig verkregen bankpas met bijbehorende pincode, tot het gebruik waarvan verdachte en zijn mededader(s) niet gerechtigd waren.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 5 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting.
Het onder 6 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte was in het bezit van een grote hoeveelheid xtc-pillen (MDMA). Dit is een ernstig feit. Xtc-pillen zijn schadelijk voor de gezondheid en brengen ernstige gezondheidsrisico’s met zich. Ook brengt de handel in en het gebruik van drugs allerlei vormen van overlast en criminaliteit met zich mee.
Verdachte heeft ook een handgranaat voorhanden gehad. Dergelijk verboden wapenbezit verdient strenge bestraffing, nu dat zeer gevaarlijk is. Dit geldt temeer omdat de handgranaat door verdachte werd bewaard in een kelderbox onder een woningcomplex.
Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstallen en aan medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting waarbij middels online phishingactiviteiten onrechtmatig toegang is verkregen tot de bankrekeningen en/of creditcardrekeningen van de slachtoffers. Door contante geldopnames en door de aanschaf van goederen, werd geld van de rekeningen van de slachtoffers weggesluisd. Verdachte fungeerde als degene die geld opnam, bestelde goederen ophaalde en een envelop met een creditcard uit een brievenbus hengelde. Verdachte was het daarbij slechts te doen om snel geld te verdienen. Hij heeft geen oog gehad voor de schade en de problemen waarmee de slachtoffers door deze delicten te kampen hadden. Dit soort criminaliteit schaadt het vertrouwen in de banken en andere financiële instellingen en schaadt ook vertrouwen in het handelsverkeer via internet. Het hof rekent de verdachte dit aan.
Ten nadele van verdachte blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 oktober 2022 dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder ook een veroordeling ter zake van diefstal.
Door de reclassering is op 22 november 2021 over de persoon van de verdachte gerapporteerd. De reclassering beschrijft dat verdachte inmiddels zijn leven een positieve wending heeft gegeven. Verdachte heeft zijn schulden afbetaald, heeft afscheid genomen van zijn negatieve sociale netwerk en is samen met een compagnon een lunchroom gestart.
Ter zitting van het hof op 17 november 2022 is door verdachte en zijn raadsvrouw naar voren gebracht dat het heel goed met verdachte gaat, dat zijn lunchroom inmiddels twee vestigingen heeft en dat een derde vestiging in januari zal worden geopend, dat hij samenwoont met zijn vriendin, die zwanger van hem is en dat zij op het punt staan te verhuizen naar een grotere woning. De raadsvrouw heeft betoogd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan het al ondergane voorarrest alles teniet zou doen wat verdachte nu in positieve zin heeft opgebouwd. Zijn bedrijf zal het niet redden, zijn inkomen gaat verloren en daardoor zal zijn gezin hun huis kwijtraken. Als verdachte terug moet naar de gevangenis dan is dat desastreus voor hem, voor zijn gezin en voor zijn bedrijf en werknemers. Bovendien kan hij dan de benadeelde partijen ook niet schadeloosstellen.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, brengt het hof tot het oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur een passende en noodzakelijke bestraffing is. Gelet op hetgeen omtrent verdachtes gewijzigde persoonlijke omstandigheden ter terechtzitting van het hof naar voren is gekomen, ziet het hof echter aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, in combinatie met een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Er is in de fase van hoger beroep sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 EVRM van ongeveer 1 jaar. Deze overschrijding zal het hof compenseren door een extra deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Te weten in plaats van 240 dagen voorwaardelijk, 291 dagen voorwaardelijk.
De duur van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal mede daardoor de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis niet te boven gaan.

Vordering van de benadeelde partij [bankinstelling]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 223.365,79 bestaande uit de door de benadeelde partij vergoede materiële schade aan haar cliënten als gevolg van phishing in de periode 1 juni 2018 tot en met 1 januari 2019 door een groep van daders waarvan verdachte ook deel heeft uitgemaakt, aldus de benadeelde partij. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 43.959,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van maximaal € 15.260,00 kan worden toegewezen, zijnde het totaal van de bedragen van de door verdachte gedane pintransacties van feit 3 primair.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 primair, 4 en 6 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Evenals de rechtbank oordeelt het hof dat de volgende schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen:
- [benadeelde 2] tot een bedrag van € 1.899,00;
- [benadeelde 13] tot een bedrag van € 10.763,00;
- [benadeelde 3] tot een bedrag van € 1.799,00;
- [benadeelde 10] tot een bedrag van € 17.515,00;
- [benadeelde 11] tot een bedrag van € 2.688,00;
- [benadeelde 4] tot een bedrag van € 1.879,00;
- [benadeelde 12] tot een bedrag van € 2.858,00;
- [benadeelde 1] tot een bedrag van € 4.578,00.
Dit is in totaal € 43.979,00.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019 (zijnde de laatste dag die is genoemd in de vordering van de benadeelde partij).
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk.
Voor het overige kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen, omdat de vordering voor dat deel geen betrekking heeft op schade, die rechtstreeks is toegebracht door de hiervoor bewezen verklaarde feiten.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 48, 57, 63, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair, 4, 5 primair en 6 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 primair, 4, 5 primair en 6 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
291 (tweehonderdeenennegentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [bankinstelling]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bankinstelling] ter zake van het onder 3 primair, 4 en 6 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 43.979,00 (drieënveertigduizend negenhonderdnegenenzeventig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bankinstelling] , ter zake van het onder 3 primair, 4 en 6 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 43.979,00 (drieënveertigduizend negenhonderdnegenenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 254 (tweehonderdvierenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 januari 2019.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. P.T. Heblij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 1 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.T. Heblij is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.