ECLI:NL:GHARL:2022:10335

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
200.312.523
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en wijziging zorgregeling tussen vader en kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag en de zorgregeling van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 23 maart 2021, waarin het gezamenlijk gezag over de kinderen werd gehandhaafd en een zorgregeling werd vastgesteld. De moeder verzocht het hof om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar alleen met het gezag te belasten, alsook om de zorgregeling te wijzigen. De vader, verweerder in hoger beroep, voerde verweer tegen deze verzoeken.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om samen te werken en dat de kinderen, vooral [de minderjarige2], ernstige problematiek en ontwikkelingsachterstanden vertonen. De moeder heeft de zorg voor de kinderen en ervaart veel stress door de voortdurende conflicten met de vader. Het hof oordeelde dat het gezamenlijk gezag beëindigd moest worden om een stabiele situatie voor de kinderen te waarborgen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de moeder alleen met het gezag belast.

Daarnaast heeft het hof de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige2] gewijzigd. Het hof heeft bepaald dat de stappen voor contactherstel tussen de vader en [de minderjarige2] onder regie van de gecertificeerde instelling moeten plaatsvinden, met als uitgangspunt minimaal vier omgangsmomenten per jaar. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] is bekrachtigd voor de duur van een jaar. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.523 en 200.312.524
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 515857 en 536530)
beschikking van 1 december 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1]
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P. Crans te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 23 maart 2021, 2 juli 2021 en 23 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 23 maart 2022 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties 1 tot en met 37, ingekomen op 22 juni 2022;
  • het verweerschrift met producties 1 tot en met 8;
  • de brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 29 augustus 2022 met producties;
  • de brief van de raad van 10 oktober 2022 met een productie;
  • de brief van de raad van 14 oktober 2022 met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Ter Avest van 12 oktober 2022 met producties 9 tot en met 20, en
  • een journaalbericht van mr. Crans van 14 oktober 2022 met producties 38 tot en met 51;
  • de brief van de GI van 17 oktober 2022.
2.2
[de minderjarige1] (zie onder 3.1) heeft bij e-mailbericht van 20 oktober 2022 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het gezag.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 oktober 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger namens de raad en
  • een vertegenwoordiger namens de GI.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] mei 2006 te [plaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 te [woonplaats2] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van 17 februari 2015 heeft de rechtbank [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna een aantal keren verlengd en geëindigd op 17 mei 2019.
3.3
Dit gerechtshof heeft in zijn beschikking van 29 augustus 2017 de eerder door de rechtbank vastgelegde zorgregeling vernietigd en bepaald dat, zolang de kinderen onder toezicht staan, de kinderen bij de vader verblijven conform de aanwijzingen van de jeugdbeschermer, welke aanwijzing luidde dat de omgang tussen de vader en de kinderen is stopgezet. Tot op heden hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geen contact met de vader.
3.4
De ouders hebben bij de rechtbank diverse verzoeken met betrekking tot het gezag, het contact tussen de vader en de kinderen en de woonplaats en de verzorging en opvoeding van de kinderen ingediend.
Bij voormelde tussenbeschikking van 23 maart 2021 heeft de rechtbank, kort gezegd, de verzoeken over het gezag en over het contact tussen de vader en de kinderen aangehouden en de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren. De rechtbank heeft de moeder vervangende toestemming verleend om [naam2] te laten onderzoeken welk onderwijs en welke school passend is voor [de minderjarige2] en ook voor de inschakeling van psychologische hulp voor [de minderjarige2] . De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om [de minderjarige2] aan te melden bij het speciaal onderwijs, aangehouden. Het verzoek om een bijzondere curator voor de kinderen te benoemen heeft de rechtbank afgewezen.
3.5
De moeder heeft vervolgens aanvullende verzoeken ingediend. Bij voormelde tussenbeschikking van 2 juli 2021 heeft de rechtbank de moeder vervangende toestemming verleend om met de kinderen te verhuizen naar [woonplaats1] om [de minderjarige2] aan te melden bij het Onderwijscentrum [naam1] in [plaats2] (speciaal onderwijs) conform de uitkomst van het trajectonderzoek van [naam2] en om [de minderjarige1] in te schrijven op het Christelijk College [naam3] in [plaats3] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
  • het verzoek van de moeder om haar alleen te belasten met het gezag over de kinderen, afgewezen;
  • de zorgregeling met de kinderen gewijzigd en bepaald dat tussen de vader en [de minderjarige1] vanaf heden geen zorgregeling geldt en dat de vader en [de minderjarige2] vier keer per jaar omgang met elkaar hebben gedurende vier uur, onder begeleiding van een hulpverlener;
  • bepaald dat de moeder een dwangsom aan de vader moet betalen van € 10.000,- per keer dat zij niet voldoet aan de uitvoering van de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige2] , met een maximum van € 200.000,-, waarbij geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn;
  • [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 23 maart 2022 tot 23 maart 2023;
  • het verzoek van de moeder om een contra-expertise te laten uitvoeren door een deskundige afgewezen.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank overwogen dat de moeder bereid is om één keer per kwartaal een recente foto van de kinderen mee te sturen, mits de vader de foto’s alleen voor zichzelf gebruikt en niet verder verstrekt of online zet en dat de vader dat heeft toegezegd.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank in de bestreden beschikking over het gezag, over de zorgregeling van [de minderjarige2] met de vader (en de daaraan verbonden dwangsom indien de regeling niet wordt nagekomen) en over de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] . Zij is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
I. het gezamenlijk gezag te beëindigen en de moeder alleen te belasten met het gezag over de kinderen;
II. geen zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige2] vast te stellen, dan wel de zorgregeling te handhaven, zoals die in de beschikking van 29 augustus 2017 door dit hof was opgenomen, zonder daarbij een dwangsom op te leggen;
III. de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] met ingang van heden te beëindigen en een afschrift van deze uitspraak aan de rechtbank toe te zenden ter attentie van het openbaar register, dan wel bij instandhouding van het gezamenlijk gezag de ondertoezichtstelling ten behoeve van het kunnen nemen van gezagsbesluiten met de maximale duur te verlengen en daarbij te overwegen dat die telkens voor de maximale duur wordt verlengd, totdat [de minderjarige2] achttien jaar is;
IV. indien het hiervoor verzochte wordt afgewezen, subsidiair een contra-expertise te gelasten, uit te voeren door een daartoe aangewezen deskundige, zoals [naam4] of [naam5] , om de wijze waarop het onderzoek door raad is uitgevoerd en de wijze waarop het rapport van de raad tot stand is gebracht te toetsen, waarbij de belangen van de kinderen in ogenschouw worden genomen en in kaart worden gebracht voor de thans te nemen beslissingen.
4.3
De vader voert verweer en hij vraagt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof zal, anders dan de rechtbank, het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar alsnog alleen met het gezag te belasten, toewijzen en legt hierna uit waarom.
In het kader van de procedure bij dit hof in 2017 over de zorgregeling tussen de vader en de kinderen is een deskundigenonderzoek verricht door het NIFP. Daarin is reeds overwogen dat het NIFP adviseert de omgang tussen de vader en de kinderen te stoppen, omdat de kinderen klem zitten en verloren raken in de onderlinge strijd tussen de ouders. Het hof constateert dat ondanks dat er de afgelopen jaren geen zorgregeling is uitgevoerd tussen de vader en de kinderen, de strijd en de frustratie bij de ouders onverminderd aanwezig is en dat de kinderen daar veel last van hebben.
Voor [de minderjarige2] moeten als gevolg van haar problematiek en ontwikkelingsachterstanden vaak beslissingen worden genomen over hulpverlening, ondersteuning en school. Dit blijkt in de afgelopen periode problematisch te zijn verlopen. Het hof ziet een patroon: de moeder informeert de vader beperkt en deelt hem mee wat de plannen zijn. De vader voelt zich vervolgens voor een voldongen feit geplaatst en vraagt om aanvullende informatie alvorens hij medewerking wil verlenen. Dit roept irritatie bij de moeder op, omdat dit vertragend werkt. Daar komt nog bij de druk die de moeder ervaart omdat de vader vorig jaar in reactie op het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor hupverlening voor [de minderjarige2] en beëindiging van het gezamenlijk gezag en benoeming van een bijzondere curator, heeft verzocht om tot een herstel van het contact van de vader met de kinderen te komen. De moeder kan de stress die een gevolg is van dit patroon van actie en reactie er niet bij hebben, omdat de dagelijkse zorg voor [de minderjarige2] voor haar al een zware mentale belasting is.
De ontwikkelingsachterstand bij [de minderjarige2] is de afgelopen jaren groter geworden. [de minderjarige1] schrijft het hof dat hij thuis onrust ervaart door de procedures en dat hij vanwege de ontwikkelingen tijdens de laatste jaren zeer beslist geen contact wil met zijn vader. De kinderen zijn inmiddels daadwerkelijk klem en verloren geraakt.
Duidelijk is dat de ouders op geen enkele manier kunnen samenwerken en er is geen zicht op verbetering. De vader stelt dat hij inmiddels overal aan meewerkt en ‘tekent bij het kruisje’, maar op die manier is het gezag voor de vader inhoudsloos. De vader heeft al zo lang geen persoonlijk contact met [de minderjarige2] gehad, dat hij weinig zicht heeft op de dagelijkse zorg om [de minderjarige2] en dat staat er aan in de weg dat hij inhoudelijk mee kan beslissen over zaken die [de minderjarige2] aangaan. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep om die reden geen heel stellig advies ten aanzien van het gezag uitgebracht. Het argument van de vader dat hij zonder gezag onvoldoende geïnformeerd en betrokken zal worden door school en betrokken professionals, passeert het hof. De vader heeft ook als ouder-zonder-gezag recht op informatie. Verder wordt van de moeder verwacht dat zij de informatieregeling (één keer per kwartaal en met een recente foto van [de minderjarige2] ) die bij de rechtbank is afgesproken, blijft uitvoeren.
Al met al moet op dit moment voorrang worden gegeven aan het scheppen en in stand houden van een stabiele situatie bij de moeder. Temeer nu [de minderjarige2] richting de puberteit gaat, is het van groot belang dat de moeder voortvarend beslissingen voor [de minderjarige2] kan nemen. Daarom is het argument dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] voor de jeugdbeschermer beter uitvoerbaar is indien de vader het gezag behoudt, voor het hof, afgezet tegen hetgeen hiervoor is overwogen ook niet van voldoende betekenis.
Het is noodzakelijk voor de kinderen dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en de moeder alsnog alleen met het gezag belasten.
Contact tussen de vader en [de minderjarige2] en de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2]
5.3
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
e wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.4
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.5
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.6
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het belangrijk is voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige2] dat geprobeerd wordt haar angst voor de vader om te buigen en een positiever beeld van hem te scheppen. Misschien ontstaat vervolgens ruimte om het contact tussen de vader en [de minderjarige2] te herstellen.
Vast staat dat een weg naar contactherstel tussen [de minderjarige2] en de vader niet mogelijk is zonder een ondertoezichtstelling. De moeder staat niet achter eventueel contact tussen de vader en [de minderjarige2] en overleg tussen de ouders is niet mogelijk.
De jeugdbeschermer heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep meegedeeld dat in december 2022 diagnostisch onderzoek bij [de minderjarige2] zal worden uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten kan de jeugdbeschermer in overleg met de moeder en de professionals bepalen welke ondersteuning en/of behandeling voor [de minderjarige2] moet worden ingezet en of er ruimte is en [de minderjarige2] het aankan dat wordt ingezet op bijstelling van haar vaderbeeld.
5.7
Het hof is van oordeel dat het advies dat de raadsvertegenwoordiger ter zitting heeft gegeven, moet worden gevolgd. Dit advies houdt in dat de GI de mogelijkheden, de stappen en het tempo moet bepalen ten aanzien van de omgang tussen de vader en [de minderjarige2] , maar dat hierbij het uitgangspunt is dat er op langere termijn minimaal vier omgangsmomenten per jaar tussen de vader en [de minderjarige2] tot stand worden gebracht. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van het contact tussen de vader en [de minderjarige2] daarom vernietigen en beslissen overeenkomstig dit advies.
5.8
Nu het hof de regie van een eventuele omgangsregeling-op-termijn bij de GI neerlegt, zijn er geen redenen om aan de uitvoering van de regeling een dwangsom te verbinden. De bestreden beschikking zal op dit punt eveneens worden vernietigd.
5.9
Het hof is van oordeel dat de ondertoezichtstelling die de kinderrechter ten aanzien van [de minderjarige2] heeft uitgesproken, moet worden bekrachtigd. Een ondertoezichtstelling is niet alleen noodzakelijk omdat de inzet van een jeugdbeschermer nodig is om het vaderbeeld dat [de minderjarige2] heeft positief bij te stellen en te proberen op termijn contact tussen de vader en [de minderjarige2] tot stand te brengen, maar is ook noodzakelijk omdat [de minderjarige2] kampt met ernstige problematiek en een ontwikkelingsachterstand heeft. De moeder en [de minderjarige1] beschouwen de inmenging van de GI als een belasting die onrust geeft, maar de jeugdbeschermer kan als professional na diagnostiek goed inschatten wat [de minderjarige2] nodig heeft en juist bekijken hoe de moeder in haar opvoedingstaken op een verantwoorde wijze kan worden ontlast.
Daar voegt het hof nog aan toe dat het hof tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gezien dat beide ouders behoefte hebben aan erkenning; de moeder mist erkenning voor haar zware opvoederstaken en de vader voor zijn vaderrol. Dit is ook een punt van aandacht voor de jeugdbeschermer.
Subsidiair verzoek van de moeder om een contra-expertise te gelasten
5.1
In artikel 810a lid 2 Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is bepaald dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van liet kind zich daartegen niet verzet.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 september 2014 met betrekking tot artikel 810a lid 2 Rv overwogen dat met deze bepaling is beoogd te bevorderen dat ouders van minderjarigen een standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming in een zaak over een maatregel van jeugdbescherming die wezenlijk ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer en het familie- en gezinsleven, desgewenst gemotiveerd kunnen weerspreken. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 april 2019 beslist dat deze ratio ook geldt als het gaat om een standpunt van een GI. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van art. 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.11
Het hof zal het subsidiaire verzoek van de moeder om een contra-expertise te gelasten om de wijze waarop het onderzoek door raad is uitgevoerd en de wijze waarop het rapport van de raad tot stand is gebracht te toetsen voor de te nemen beslissingen, afwijzen.
Hoewel de klachten van de moeder tegen het onderzoek door de raad deels gegrond zijn verklaard door de Klachtenadviescommissie van de raad, doet dit geen afbreuk aan het deskundige onderbouwde advies van de raadsvertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. De moeder heeft onvoldoende nader gespecificeerd op welke punten een onderzoek door een deskundige ten opzichte van het onderzoek van de raad nog een nader licht op de zaak moet werpen.
Daar komt bij dat op de mondelinge behandeling gebleken is dat de visie van de GI nog in ontwikkeling is. In het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling zal in december 2022 een diagnostisch onderzoek door Karakter bij [de minderjarige2] worden uitgevoerd. Daarbij zullen ook de actuele ontwikkelingen en gegevens worden meegenomen, zoals de moeder wenst. Op basis van die resultaten zal de GI, los van het onderzoek van de raad, zelfstandig conclusies trekken over de problematiek bij [de minderjarige2] en over wat mogelijk is in het kader van de wenselijke bijstelling van het negatieve vaderbeeld. Het belang van [de minderjarige2] zal daarbij leidend zijn.
Een contra-expertise zoals door de moeder is verzocht, zal een extra belasting voor de moeder en de kinderen, met name [de minderjarige2] , meebrengen die zij er op dit moment niet bij kunnen hebben. De belangen van de kinderen verzetten zich op dit moment tegen een contra-expertise.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep/het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 23 maart 2021 ten aanzien van de beslissing over het gezag over de kinderen, de zorgregeling met [de minderjarige2] en de aan de zorgregeling met [de minderjarige2] verbonden dwangsom, en in zoverre opnieuw beschikkende:
beëindigt het gezamenlijk gezag van de ouders over:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 te [plaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 te [woonplaats2] ,
en bepaalt dat het gezag over de kinderen voortaan alleen de moeder toekomt;
wijzigt de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige2] en bepaalt dat de stappen om een opening voor contact tussen de vader en [de minderjarige2] te creëren en vervolgens eventueel daadwerkelijk contact tot stand te brengen tussen de vader en [de minderjarige2] worden gezet onder regie van de gecertificeerde instelling, waarbij als uitgangspunt geldt dat op langere termijn minimaal vier keer per jaar een ontmoeting tussen de vader en [de minderjarige2] zal plaatsvinden;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 23 maart 2021 ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] voor de duur van een jaar, tot 23 maart 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.B. de Groot en E. de Boer, bijgestaan door de griffier, en is op 1 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.