ECLI:NL:GHARL:2022:10273

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
200.298.601
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vastlegging van pachtovereenkomsten en ontbindingseisen in agrarische context

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een rabarberteler en de eigenaar van de grond. De geïntimeerde, een rabarberteler, vorderde de vastlegging van een pachtovereenkomst voor de teelt van rabarber op de grond van de appellant. De appellant betwistte de pachtovereenkomst en vorderde ontbinding ervan. Het hof oordeelde dat er sprake was van een pachtovereenkomst, ondanks dat de overeenkomst niet door beide partijen was ondertekend. Het hof wees de vordering van de appellant tot ontbinding af en bevestigde de pachtovereenkomst voor een perceel van 4,8 hectare, evenals een wijzigingsovereenkomst voor een totaal van 6,2 hectare. Het hof legde de voorwaarden voor de pachtovereenkomst vast, inclusief de prijs per hectare en de verplichting voor de appellant om de grond vrij te geven aan de geïntimeerde. Daarnaast werd de appellant veroordeeld tot betaling van proceskosten in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de juridische kwalificatie van pachtovereenkomsten en de rechten van partijen in agrarische overeenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.298.601
(zaaknummer rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, 8757332)
arrest van de pachtkamer van 29 november 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep en geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. Th.J.H.M. Linssen,
tegen:
[geïntimeerde], h.o.d.n. [naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep en appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 31 mei 2022 heeft op 22 september 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Bovendien heeft het hof aan [geïntimeerde] gevraagd om stukken over te leggen, wat hij heeft gedaan. Die stukken maken onderdeel uit van het procesdossier. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.Kern van de zaak en de beslissing

2.1
[geïntimeerde] wil dat de pachtovereenkomst tussen hem en [appellant] voor de teelt van rabarber wordt vastgelegd. [appellant] betwist dat sprake is van pacht en als dat wel zo mocht zijn, vordert hij de ontbinding van die pachtovereenkomst. Het hof legt pacht(wijzigings)-overeenkomsten vast tussen partijen en wijst de vordering van [appellant] af.
2.2
Hierna legt het hof zijn oordeel uit.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding

3.1
[geïntimeerde] is een rabarberteler. Op 19 januari 2017 heeft hij met [appellant] een overeenkomst gesloten en vanaf dat moment grond van [appellant] gebruikt voor de rabarberteelt. Het gaat om het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie […] , nummers 358 (perceel 358 ). In 2018 heeft [geïntimeerde] een ander perceel van [appellant] en zijn echtgenote, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie […] , nummer 357 (perceel 357 ) voor een deel met rabarber beplant.
3.2
Tussen partijen is onenigheid ontstaan en in juli 2018 hebben zij een telefoongesprek gevoerd, waarvan [geïntimeerde] een geluidsopname heeft gemaakt. Op 10 maart 2020 heeft [appellant] de overeenkomst met [geïntimeerde] per 1 januari 2021 opgezegd wegens tekortkomingen van [geïntimeerde] .
Is sprake van pacht?
3.3
In januari 2017 is een document tot stand gekomen met als opschrift ‘contract voor het samen telen van rabarber’ waarin staat:
“ [geïntimeerde] zorgt voor het benodigde plantmateriaal , de onkruidbewerking en de oogst.[appellant] zorgt voor de benodigde grond en verzorgt de beregening (en eventueel de bemesting ) en levert naar behoefte hand en spandiensten eventueel met tractor Hij ontvangt hiervoor een nader vast te stellen percentage van de netto opbrengst. Dit in onderling overleg ivm. opbrengstprijs en verrichtte werkzaamheden.Locatie waar geteeld zal worden is [plaats] sectie […] nr. 358 (baan )
3.4
[appellant] vindt dat deze afspraken een samenwerking betreffen tussen hem en [geïntimeerde] en dat van pacht geen sprake is. Net als de pachtkamer in eerste aanleg oordeelt het hof op basis van wat partijen daadwerkelijk hebben beoogd en gedaan inclusief de betalingen die [geïntimeerde] regelmatig heeft voldaan aan [appellant] , dat [appellant] grond in gebruik heeft gegeven aan [geïntimeerde] waar tegenover [geïntimeerde] een tegenprestatie heeft verricht. Omdat [geïntimeerde] de grond heeft gebruikt voor zijn rabarberbedrijf, een agrarische onderneming, verbindt de wet aan deze afspraken de kwalificatie pacht. [geïntimeerde] heeft immers de grond van [appellant] gebruikt om rabarberplanten te telen, te vermeerderen en veredelen en de stengels te oogsten. [appellant] heeft met die teelt geen bemoeienis gehad en ook geen kennis van zaken daarvan. De betalingen van [geïntimeerde] zijn veelvouden van telkens € 2.000 die over de jaren uitkomen op (ongeveer) € 2.000 per hectare. Na die betalingen heeft [appellant] steeds een factuur gestuurd met bijschrift “voorschot”. Een afrekening van winst/verlies hebben partijen nooit gemaakt; [appellant] heeft zelf geen enkele administratie bijgehouden. De omstandigheid dat [appellant] wel eens heeft beregend, maakt het oordeel van het hof niet anders. Dat geldt ook voor het feit dat [appellant] enkele jaren de percelen heeft opgegeven op de gecombineerde opgave. De afspraken tussen partijen en de wijze waarop zij daaraan uitvoering hebben gegeven hebben het karakter van een pachtovereenkomst.
3.5
Het document van januari 2017 bevindt zich in het dossier maar is niet door beide partijen ondertekend. Mogelijk bestaat een door beide partijen ondertekend document, maar het hof heeft dat niet gezien. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat er geen akte is waarin de afspraken van partijen staan als bedoeld in artikel 156 Rv en 17 lid 1 Uitvoeringswet grondkamers. In zo’n geval kan vastlegging gevorderd worden (artikel 7:317 lid 2 BW) van de mondeling tot stand gekomen pachtovereenkomst. De primaire vordering van [geïntimeerde] ziet daarop. Het hof zal deze primaire vordering dan ook toewijzen, de vastlegging van de pachtovereenkomst, en niet de subsidiaire, de verklaring voor recht dat het document een pachtovereenkomst is.
Wat is in gebruik gegeven?
3.6
In 2017 heeft [appellant] naar het oordeel van het hof alleen perceel 358 voor een deel van 4,8 ha ter beschikking gesteld en het hof zal voor dat jaar dan ook alleen voor dat perceel een pachtovereenkomst vastleggen. In 2018 heeft [geïntimeerde] een deel van perceel 357 in gebruik genomen. Uit e-mailverkeer tussen partijen en de inhoud van het telefoongesprek dat [geïntimeerde] heeft opgenomen volgt dat het van aanvang ook de bedoeling was om perceel 357 (deels) in gebruik te geven aan [geïntimeerde] . In zijn e-mail van 22 juli 2018 schrijft [appellant] :
“Je zult pacht moeten betalen voor de grond die je dit jaar hebt bij gepacht”. In het telefoongesprek van 27 juli 2018 erkent [appellant] dat [geïntimeerde] perceel 357 in gebruik mocht nemen maar omdat hij niet betaalde, zou hij het (alsnog) niet krijgen. Later heeft [geïntimeerde] betaald, ook voor perceel 357 dat hij toen voor 1,4 ha in gebruik had. [appellant] heeft de betalingen aanvaard en geen opmerkingen gemaakt over het gebruik van perceel 357 . Daaruit heeft [geïntimeerde] gerechtvaardigd mogen afleiden dat de oorspronkelijke afspraak door [appellant] werd nagekomen. Dit alles leidt tot de conclusie dat de vordering van [geïntimeerde] een pachtwijzigingsovereenkomst voor 2018 vast te leggen voor beide percelen zal worden toegewezen tot een grootte van 6,2 ha (4,8 en 1,4 ha).
3.7
De vordering tot vastlegging voor een groter areaal met ingang van 2019 wijst het hof af. Dat en wanneer [appellant] meer dan 6,2 ha in gebruik heeft gegeven dan wel dat [geïntimeerde] er gerechtvaardigd van mocht uitgaan dat dat het geval was, heeft [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht. Toestemming van [appellant] voor dat gebruik is gesteld noch gebleken en [geïntimeerde] heeft ook geen betalingen verricht voor meer dan 6,2 hectare. De gecombineerde opgaven die [geïntimeerde] heeft overgelegd, vermelden alleen 6,2 ha gepachte grond.
Pachtovereenkomst voor beperkte duur?
3.8
[appellant] heeft betoogd dat rabarber een teelt van vier jaren kent en dat het de bedoeling was vier jaar met elkaar samen te werken, ook in verband met zijn leeftijd (destijds 65 jaar) en om te bezien of het samenwerken lukte. [geïntimeerde] heeft dit alles betwist. Het hof ziet onvoldoende aanknopingspunten dat partijen hebben afgesproken of over en weer hebben bedoeld niet meer dan vier jaar aan elkaar verbonden te zijn. [geïntimeerde] vermeerdert en veredelt waardoor de door [appellant] gestelde levensduur van een rabarberplant niet relevant lijkt voor de duur van het gebruik van de percelen. Omdat [appellant] (vrijwel) alleen de grond heeft verstrekt, is zonder verdere toelichting niet duidelijk wat zijn leeftijd ertoe doet. Van een werkelijke samenwerking is geen sprake geweest dus dat argument gaat ook niet op. De stelling dat partijen mondeling een geliberaliseerde pachtovereenkomst hebben gesloten faalt ook omdat deze stelling zonder handen en voeten is gebleven.
Vastlegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
3.9
[appellant] beroept zich erop dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [geïntimeerde] aanspraak maakt op vastlegging van de pachtovereenkomst en daarmee pachtbescherming verkrijgt, maar hij heeft onvoldoende zwaarwegende feiten en omstandigheden aangevoerd om de vorderingen van [geïntimeerde] op die grond af te wijzen. Voor de opbrengsten die [geïntimeerde] voortbrengt, heeft hij geen Global G.A.P. certificaat nodig. Dat dat anders is, heeft [appellant] , op wie de bewijslast op dit onderdeel rust, onvoldoende gesteld. Dat er stukken land braak hebben gelegen na de oogst van planten, betekent niet dat [geïntimeerde] ‘gestopt is met de rabarberteelt’. Daarnaast voert [appellant] aan dat [geïntimeerde] minder grond in gebruik heeft gehad dan 2 ha, dus dat het areaal dat verpacht is niet groter kan zijn dan 2 ha. Het klopt dat er vanaf enig moment niet meer dan 2 ha gebruikt kon worden, maar dat komt omdat [appellant] zelf de grond in gebruik heeft genomen door gras te zaaien. Vanwege de afspraken tussen partijen die pacht opleveren, had hij die grond ter beschikking moeten stellen aan [geïntimeerde] . Het feit dat [geïntimeerde] het laatste jaar geen nieuwe rabarberplanten heeft geplant valt te billijken vanwege de onzekerheid die voor hem was ontstaan doordat [appellant] het gebruik van de percelen wilde laten beëindigen. De omvang van wat hij [geïntimeerde] heeft verpacht, verandert door de eigenrichting van [appellant] in elk geval niet.
3.1
Per saldo wijst het hof de vordering in hoger beroep onder I gedeeltelijk toe, de vordering onder II volledig toe en de vordering onder III af. Verder zal het hof de vordering toewijzen dat [appellant] de percelen moet ontruimen.
Schadevordering [geïntimeerde]
3.11
[geïntimeerde] vordert naast vastlegging nog schadevergoeding. De pachtkamer in eerste aanleg heeft de schadevordering toegewezen omdat [geïntimeerde] niet het volledige gebruik van het gepachte heeft gehad doordat [appellant] zelf delen van de percelen heeft ingezaaid. Ter zitting heeft [geïntimeerde] gezegd dat hij spuitschade heeft vanwege de onzorgvuldige manier van spuiten van het gras van [appellant] . De pachtkamer in eerste aanleg heeft zich niet uitgelaten over eventuele spuitschade die [geïntimeerde] heeft geleden doordat de loonwerker van [appellant] het grasgewas onzorgvuldig zou hebben gespoten. Het dictum moet dan zo worden begrepen dat de vordering met betrekking tot spuitschade niet is toegewezen. [geïntimeerde] heeft daartegen geen grief gericht en het aan de orde stellen op de zitting is in strijd met de tweeconclusieregel. Daarom komt het hof niet toe aan de beoordeling van de schadevordering voor spuitschade.
Vordering tot ontbinding van [appellant]
3.12
[appellant.] wil dat het hof de pachtovereenkomst, zo deze bestaat, ontbindt. Hij voert aan dat [geïntimeerde] de grond niet persoonlijk gebruikt maar alles overlaat aan de firma [naam van firma] . Op basis van het procesdossier kan het hof slechts vaststellen dat [firma] de rabarberstelen van het voorjaar op stam koopt, oogst en vermarkt. De plantvermeerdering, veredeling en verkoop van planten en de najaarsoogst verricht [geïntimeerde] . De bedrijfseconomische keuzes, waaronder de soorten rabarber die [geïntimeerde] plant, liggen bij [geïntimeerde] . In dit licht heeft [appellant] onvoldoende aanknopingspunten gesteld om te oordelen dat [geïntimeerde] aan [firma] onderverpacht of het gebruik heeft afgestaan aan een derde.
3.13
Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] een tijdlang champignonmest laten liggen op een stuk van 250 × 50 m waardoor de ondergrond is verontreinigd. Vervolgens is met het weghalen van de champignonmest teeltaarde afgegraven, aldus [appellant] . [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat sprake is geweest van deze gedragingen. [appellant] heeft zijn stelling daartegenover onvoldoende verder toegelicht. Zo is er geen nulmeting van het perceel zodat niet kan worden vastgesteld dat er verontreiniging is toegebracht. Daarnaast is aannemelijk dat, indien teeltgrond is afgegraven, de verontreiniging - zo die er is geweest - daarmee grotendeels is verwijderd. De stelling dat teeltgrond is verwijderd is overigens onvoldoende gemotiveerd toegelicht. Concrete gegevens daarover ontbreken.
3.14
Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] een regenleiding van de buren beschadigd. [appellant] heeft onvoldoende toegelicht dat dit tot een tekortkoming in de rechtsverhouding tussen hem en [geïntimeerde] leidt. De stelling dat [geïntimeerde] de bloemenrijke akkerrand van perceel 357 heeft vernield waar [appellant] verantwoordelijk voor is gehouden, heeft [geïntimeerde] weersproken en [appellant] onvoldoende (nader) concreet toegelicht.
3.15
De tekortkomingen die [appellant] heeft gesteld, zijn dus onvoldoende uitgewerkt in het licht van het verweer van [geïntimeerde] . Daarom wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Omdat er geen tekortkomingen kunnen worden aangenomen, is er ook geen grond voor ontbinding van de pachtovereenkomst.
3.16
[appellant] is in eerste aanleg in de proceskosten veroordeeld. Ook daartegen komt hij op in hoger beroep, waarbij hij ervan uitgaat alsnog in het gelijk te worden gesteld. Nu dat niet het geval is, blijft ook de proceskostenveroordeling in stand.
3.17
Bij deze stand van zaken hoeven de grieven verder geen bespreking meer en dat geldt ook voor de andere stellingen en verweren van partijen. Als het hof die wel zou bespreken, zou dat namelijk niet tot een ander oordeel leiden.
3.18
De door partijen gedane bewijsaanbiedingen passeert het hof, omdat de te bewijzen aangeboden feiten en omstandigheden, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kunnen leiden.
De conclusie
3.19
Het hoger beroep van [appellant] faalt en dat van [geïntimeerde] slaagt ten dele. Omdat de pachtkamer in eerste aanleg in conventie tot een verklaring voor recht kwam en het hof de primaire vordering zal toewijzen, moet het vonnis gedeeltelijk worden vernietigd. De veroordeling tot betaling van een schadevergoeding vanwege het niet volledig in gebruik geven van het gepachte, de proceskostenveroordeling en het oordeel in reconventie blijven in stand.
3.2
Omdat [appellant] in hoger beroep in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de pachtkamer te Roermond van 14 juli 2021
in conventie, behalve de veroordeling tot schadevergoeding en de proceskostenveroordeling, en doet opnieuw recht in conventie:
legt schriftelijk vast de reguliere pachtovereenkomst tussen [appellant] enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds met betrekking tot het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie […] , nummer 358, totaal groot 4,8 ha, ingaande 1 januari 2017, voor onbepaalde tijd, voor een prijs van € 2.000,- per hectare;
legt schriftelijk vast de reguliere pachtwijzigingsovereenkomst tussen [appellant] enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds met betrekking tot de percelen kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie […] , nummers 358 en 357 (gedeeltelijk), totaal groot 6,2 ha, ingaande 1 januari 2018, voor onbepaalde tijd, voor een prijs van € 2.000,- per hectare;
veroordeelt [appellant] om de percelen kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie […] , nummers 358 en 357 (gedeeltelijk) binnen twee dagen na betekening van dit arrest vrij ter beschikking aan [geïntimeerde] te stellen, met veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een dwangsom ad € 1.000,- per dag dat hij niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,-;
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer te Roermond
in reconventie;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van [geïntimeerde] :
€ 338,- aan griffierecht
€ 2.785 aan salaris advocaat (2 punten x tarief II voor het principaal appel en 0,5 punt x tarief II voor het incidenteel appel
€ 255,- aan nakosten (kosten die ontstaan na deze uitspraak)
Al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
veroordeelt [appellant] tot betaling van € 85,- aan extra nakosten als de kosten niet binnen
14 dagen nadat de deurwaarder deze uitspraak heeft betekend aan [geïntimeerde] zijn betaald. Als daarna niet is betaald, dan worden die kosten verder verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, J.H. Lieber en B.J.H. Hofstee en de deskundige leden mr. E. Oostra en ing. H.G.J.M Janssen, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.