Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant1] ,
[appellant2] ,
3.[appellant3] ,
4.[appellant4] ,
[de DGA] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.De motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
fishing expeditions, zoals [appellanten] aanvoeren, acht het hof niet overtuigend. De voorzieningenrechter heeft het verweer dat het zou gaan om een
fishing expeditionbeoordeeld en verworpen. Mogelijk zou in een kortgeding gericht op het verkrijgen van inzage de voorzieningenrechter op dit punt te coulant kunnen zijn geweest tegenover de eiser tot inzage. Dat zou dan blijken uit het feit dat de inzage in het bewijsmateriaal niets of bijna niets heeft opgeleverd. In dit geval heeft de inzage in het bewijsmateriaal het nodige aanvullend bewijs opgeleverd voor WFC c.s., waarbij in de bodemprocedure moet worden onderzocht of en in hoeverre dat leidt tot veroordelingen van [appellanten] Ook omdat in deze procedure WFC c.s. met het ter inzage gegeven bewijsmateriaal onjuistheden in het verweer van [appellanten] hebben blootgelegd, brengt het belang van de waarheidsvinding met zich mee dat dit bewijsmateriaal in de afweging in hoger beroep over de gegrondheid van de inzagevordering mag worden betrokken. [3]
“cash out”(€ 1,6 miljoen per persoon) als eigenaren van Vintage bij overname van ECA door WFC, terwijl [de DGA] € 10 miljoen zal ontvangen. De Bestuurders hebben erkend dat zij in 2018 aandeelhouder van Vintage waren. Op 13 juli 2018 heeft [de CEO1] zijn aandelen in Vintage overgedragen aan zijn twee kinderen. [appellanten] hebben uiteengezet dat Vintage een optie had op de aandelen in Nederholl Investments B.V. (hierna: Nederholl), welke rechtspersoon op haar beurt een optie had op aandelen in ML&E Investments B.V. (hierna: ML&E), die de aandelen in ECA en Take Off houdt (nrs. 2.41-2.44 en 2.52 conclusie van antwoord [appellanten1 en 2] ). Vintage kon derhalve door uitoefening van de opties zeggenschap verkrijgen in ECA en Take Off en indirect eigenaar daarvan worden. In de zomer van 2018 onderhandelde WFC met [de DGA] over een overname van ECA. WFC c.s. hebben hiermee in het kader van de beoordeling van een inzagevordering voldoende aannemelijk gemaakt dat de Bestuurders zich schuldig hebben gemaakt aan verwijtbaar gedrag, zelfs nog los van de contractuele bedingen. Het is – in het kader van de inzagevordering voorshands oordelend - verwijtbaar aan de Bestuurders een niet aan de werkgever bekend gemaakt indirect aandelenbelang te hebben in een concurrent. Dat [de CEO1] zich realiseerde dat hij iets ondernam waarmee hij zijn verplichtingen tegenover WFC c.s. overtrad blijkt wel uit zijn whatsapp-bericht van 14 december 2017, kort na het verwerven van het belang in ECA c.s.:
“Yeahh!!!! Nou zijn we fucked en exht in overtreding welcome to mafia [de CEO1] family.”Daar komt als verwijt nog bovenop dat zij dit belang in de concurrent hadden op een moment dat de werkgever in gesprek was met die concurrent om de aandelen daarvan over te nemen. Dat de overname uiteindelijk niet is doorgegaan, overigens omdat [de DGA] omstreeks 22 augustus 2018 de onderhandelingen beëindigde, doet niets af aan de verwijtbaarheid van het handelen en de intentie die hieruit blijkt. Dat geldt eveneens voor de overdracht van de aandelen in Vintage van [de CEO1] en zijn kinderen op 13 juli 2018. Daarvóór had [de CEO1] immers geschreven dat hij zou
“cashen”bij de overname van ECA en ook dat
“as long as I live I will be the one dealing with not them”, zodat WFC c.s. voorshands voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat met de aandelenoverdracht naar de kinderen geen werkelijke overdracht is bedoeld.
“involved”was in een onderneming die soortgelijke activiteiten ontplooit als WFC c.s. Voor de overige drie en voor [de CEO1] vóór zover het de periode na 1 januari 2021 betreft, geldt dat zij onrechtmatig handelen als zij kennis en gegevens omtrent klanten en werknemers gebruiken om stelselmatig en substantieel het duurzame debiet van de vroegere werkgever af te breken (Hoge Raad 9 december 1955, NJ 1956/157,
Boogaard/Vesta). Het hof moet onderzoeken of het op basis van het inmiddels beschikbaar gekomen bewijsmateriaal voldoende aannemelijk is geworden dat er sprake is van overtreding van de
Boogaard/Vesta-norm om toewijzing van de inzagevordering te rechtvaardigen.
“cashing out”bij een overname van ECA door WFC c.s.
“lozers”(lees: losers) zijn en dat zij dat ook van hen zullen maken. Daaruit spreekt een sterke wil bij [de CEO1] om WFC c.s. te treffen in hun bedrijfsbelangen. Verder hebben [de CEO1] en [de CFO] in hun e-mailwisseling van 10 oktober 2018 besproken dat er een voordeel is verbonden aan een latere overstap van [de CEO2] naar ECA c.s., omdat [de CEO2] in een “neutrale positie” een oog houdt op WFC c.s.. Daar komt bij dat [de CEO2] in zijn e-mail van diezelfde dag heeft geschreven dat hij er neutraal instaat, waaraan hij heeft toegevoegd:
“(NOT!!)”. Deze e-mailwisseling kan niet anders worden begrepen dan dat [de CEO2] , hoewel hij ogenschijnlijk een neutrale positie inneemt, vanuit WFC c.s. voor [appellanten] een oogje in het zeil houdt of de plannen van WFC c.s. niet te veel interfereren met de plannen die [de CEO1] , [de CFO] en [de CEO2] met ECA c.s. hebben.
“You need better gsa? We have eurocargo in UK (…).”Ook in het licht van de overige inhoud van deze e-mail is niet aannemelijk dat het gaat om een incidenteel verzoek om een lading over te nemen die WFC c.s. niet zelf kunnen plaatsen, maar eerder om een suggestie om over te stappen naar de Londense vestiging van ECA. WFC c.s. hebben verder e-mail-correspondentie overgelegd tussen [de CEO2] en [de CEO1] met [medewerker2] van DHL in mei en juni 2018, waarin zij verkennen of [de dochter-BV] opdrachten van DHL zou kunnen krijgen en waarin bestemmingen en prijzen zijn vermeld, welke e-mailwisseling [de CEO1] op 21 juni 2018 in BCC naar [de DGA] heeft gestuurd. [appellanten] hebben niet voldoende duidelijk kunnen maken, waarom de concurrenten ECA en Take Off op de hoogte moesten worden gebracht van deze vertrouwelijke commerciële correspondentie tussen [de dochter-BV] en DHL.
“NO …they have all, and they have emails which are bad…stupid but truth (…) but they have more then a strong case…unfortunately…we lose…they win (…) ware fucked”.
“ [de CEO1] ”in regel 15. Het hof zal daarom beslissen dat - niet alleen met betrekking tot categorie II, maar ook in de andere categorieën - het woord
“ [de CEO1] ”in regel 15 moet vervallen. Verder hebben [appellanten1 en 2] terecht aangevoerd dat de zoekterm
“aanbieden”te algemeen is om documenten te selecteren die verband houden met het geschil tussen partijen. Deze zoekterm zal daarom worden geschrapt uit regel 26. In nr. 112 van hun memorie van grieven hebben [appellanten1 en 2] over het hoofd gezien dat de daar genoemde zoektermen ook nog samen met de zoektermen in regels 13 en 15 moeten voorkomen. Daarmee is de query voldoende toegespitst op het geschil tussen partijen. Het hof legt de niet helemaal duidelijke passage in nr. 6.54 van de memorie van antwoord in principaal appel en memorie van eis in incidenteel appel van WFC c.s. over de zoekterm
“TO”aldus uit dat alleen hoofdlettergevoelig naar
“TO”wordt gezocht en niet ook naar
“to”of
“To”. Zoeken naar ook de laatste twee zoektermen zou een te ruime query opleveren die niet is toegestaan.
“gewiped”. Dat het bewijsbeslag onder ECA in categorie V zoveel treffers heeft opgeleverd kan ermee te maken hebben dat 30 werknemers en 18 klanten zijn overgegaan van WFC c.s. naar ECA of Take Off en dat over die overgangen veel e-mails zijn uitgewisseld.
“Stap 5 en 6”onder c) beschreven hoe zij voorkomt dat WFC c.s. inzage krijgen in documenten die bedrijfsgeheimen bevatten, maar die geen verband houden met het geschil tussen partijen en waarbij WFC c.s. daarom geen rechtmatig belang hebben. Zij hanteert in § c.i elf rubrieken van bedrijfsvertrouwelijke informatie. Voordat deze bedrijfsvertrouwelijke informatie ter inzage aan WFC c.s. wordt verstrekt, onderzoekt zij of de informatie betrekking heeft op een van de twaalf gebeurtenissen, opgesomd in § c.ii), welke gebeurtenissen een correcte onderverdeling vormen van het geschil dat tussen partijen bestaat. Kan de informatie niet worden gerubriceerd onder een van de twaalf gebeurtenissen, dan hebben WFC c.s. geen rechtmatig belang bij inzage en wordt de informatie niet ter inzage aan WFC c.s. verstrekt. Op deze manier is naar het voorshandse oordeel van het hof voldoende gewaarborgd dat WFC c.s. geen inzage krijgen in documenten die bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten die geen verband houden met het geschil tussen partijen.
“rechtens te respecteren belang” zullen worden afgewezen.
4.Slotsom in het principaal en incidenteel hoger beroep
€ 1.360,16