Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant] , handelende onder de naam [naam1]wonende te Hardenberg,2. [appellante] B.V.,
[appellant]dan wel
[naam1] ,respectievelijk
[appellante] B.V.,
en gezamenlijk:
[appellanten],
Bimas,
1.De verdere beoordeling
Bimas heeft afgezien van het horen van getuigen in tegengetuigenverhoor.
Nadat de getuige was voorgehouden dat de contante betalingen van de beide facturen volgens Bimas niet zijn terug te vinden in haar financiële administratie, heeft hij verklaard dat hij er niet mee bekend was hoe de contante betalingen financieel werden verwerkt.
In dat verband valt op dat [appellant] pas in een zeer laat stadium van de procedure is gekomen met de naam van [getuige1] als degene aan wie hij de facturen contant heeft betaald; pas op
- Bimas heeft aangevoerd dat de stempels die als bewijs van ontvangst van betaling zijn gezet op de facturen met de nummers [nummer1] en [nummer2] niet bij haar in gebruik zijn geweest. Zij heeft daarbij gewezen op enkele andere facturen die [appellant] heeft overgelegd en die hij volgens hem ook contant zou hebben betaald. Deze facturen zijn gevoegd als bijlagen bij productie 2 van de memorie van grieven. Volgens Bimas zijn die facturen inderdaad contant betaald, maar zijn die facturen van andere stempels voorzien. [appellant] heeft, afgezien van de verklaring van [getuige1] , in zijn bewijslevering niets aangevoerd waaruit kan blijken dat de stempels op de facturen met de nummers [nummer1] en [nummer2] wél bij Bimas in gebruik waren; bijvoorbeeld door facturen over te leggen met eenzelfde stempel die wel door Bimas als contante betaling zijn verwerkt. Dat [appellant] dat niet heeft gedaan klemt, omdat op zichzelf wel vast staat dat hij inderdaad regelmatig contant betaalde en dat Bimas ook contante betalingen van [appellant] in haar boekhouding heeft verwerkt. Daarmee kan er twijfel over bestaan of de stempel op de facturen wel echt een stempel van Bimas was. In dat verband wordt aanvullend opgemerkt dat Bimas ook heeft betwist dat het tot de taak van [getuige1] behoorde om contante betalingen in ontvangst te nemen en dat [appellant] ook geen contant betaalde en door Bimas als zodanig ook verwerkte facturen heeft overgelegd waarop de paraaf van [getuige1] staat. Daarbij valt op dat [getuige1] in zijn schriftelijke verklaring heeft verklaard dat zijn functie bij Bimas die van administratief medewerker was en dat hij als getuige heeft verklaard dat hij de functie van afdelingsmanager had. Dat [getuige1] bevoegd was tot het in ontvangst nemen van contante betalingen is daarmee ook niet gebleken.
Het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 4 september 2019 zal worden vernietigd voor zover [appellant] daarin onder 5.1 is veroordeeld tot betaling van € 136.437,72. In plaats daarvan zal [appellant] worden veroordeeld tot betaling van € 136.437,72 + € 1.815,- (factuurnr. [nummer3] ) + € 3.805,45 (het resterende bedrag van factuurnr. [nummer4] van € 9.970.40 waarvan € 6.164.95 al door de rechtbank was toegewezen) = € 142.058,17.
Over het aanvullend toewijsbaar gebleken bedrag van € 5.620,45 is [appellant] aan buitengerechtelijke kosten nog € 56,20 verschuldigd (1% over het aanvullende bedrag in hoofdsom), zodat het vonnis ook op dat onderdeel zal worden vernietigd en onder 5.2 aan buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen € 2.195,58.
Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd. Per saldo komt dit neer op een bekrachtiging van het vonnis met alleen een vernietiging ten aanzien van voormelde twee bedragen, die in hoger beroep op (iets) hogere bedragen worden vastgesteld.
Het hof ziet geen grond voor een veroordeling van [appellanten] in de volledige proceskosten; van misbruik van procesrecht is het hof niet gebleken. Met betrekking tot het niet hebben kunnen plaatsvinden van de op 4 oktober 2021 geplande mondelinge behandeling wordt aanvullend opgemerkt, dat [appellant] een verklaring van zijn huisarts heeft overgelegd, waaruit afgeleid lijkt te kunnen worden dat [appellant] op 4 oktober 2021 onder behandeling is geweest van de cardioloog. Hoewel uit de verklaring niet ondubbelzinnig blijkt dat [appellant] op
2.De beslissing
veroordeelt in plaats daarvan [appellant] onder 5.1 tot betaling van € 142.058,17 en onder 5.2 tot betaling van € 2.195,58;
- € 5.517,- aan griffierecht;
- € 13.112,- aan salaris voor de advocaat van Bimas (4 punten x tarief V);