ECLI:NL:GHARL:2022:10163

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
200.306.066/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige, geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, verzoekt de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Nederland te vernietigen en het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar vast te stellen. De vader, verweerder in het principaal hoger beroep, verzoekt de moeder niet ontvankelijk te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad voor de kinderbescherming heeft in deze procedure een adviserende rol gespeeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader moet worden bepaald, gezien de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. De moeder heeft in het verleden problemen gehad met middelengebruik en het bieden van structuur aan de minderjarige. Ondanks dat de moeder momenteel een traject volgt om haar situatie te verbeteren, zijn de zorgen over haar opvoedcapaciteiten nog steeds aanwezig. De raad heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen, wat het hof heeft overgenomen.

Wat betreft de zorgregeling heeft het hof besloten dat de minderjarige één weekenddag per week bij de moeder verblijft, alsook iedere woensdagmiddag, onder regie van de GI. Het hof heeft de mogelijkheid voor de GI om de zorgregeling incidenteel te wijzigen, in het belang van de minderjarige, benadrukt. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder zwaar hebben gewogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.066/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 190718)
beschikking van 24 november 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A. Mulder te Groningen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E. van Bommel te Appingedam.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 september 2020 en 8 december 2021 (de laatstgenoemde beschikking hierna verder te noemen: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 20 januari 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 21 januari 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de moeder van 31 januari 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 7 februari 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 9 februari 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 23 maart 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht namens de vader van 20 april 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 29 september 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 5 oktober 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 27 oktober 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 10 november 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 november 2022 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is [naam1] verschenen. Namens de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (verder: de GI), die door het hof in deze procedure als informant is aangemerkt en is opgeroepen voor de mondelinge behandeling, zijn [naam2] en [naam3] verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels geëindigde relatie tussen de vader en de moeder is [in] 2016 geboren [de minderjarige] . De vader en de moeder dragen samen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 25 november 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar.
3.3
Bij beschikking van 19 juni 2020 is wegens de lichamelijke of geestelijke toestand van de moeder door de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan haar.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde -beschikking is, voor zover hier van belang, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] met ingang van 25 december 2021 bepaald bij de vader. Als zorgregeling is vastgesteld dat [de minderjarige] één weekenddag per week bij de moeder verblijft, alsmede iedere woensdagmiddag, een en ander onder regie van de GI en zodra mogelijk ook uit te breiden onder regie van de GI.
4.2
De moeder komt met drie grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder vast te stellen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt de moeder in haar hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren althans het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van het hoofdverblijf te bekrachtigen. De vader komt met één grief in incidenteel hoger beroep. De grief ziet op de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de moeder. In incidenteel appel verzoekt de vader, zoals nader ter zitting gewijzigd, dat een omgangsregeling wordt bepaald waarbij de moeder [de minderjarige] één dagdeel in de week onder begeleiding van een deskundige zou mogen zien en uitbreiding/wijziging van deze zorgregeling onder regie van de GI dient plaats te vinden. Subsidiair verzoekt de vader een zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] te bepalen zoals het hof juist acht.
4.4
De moeder voert verweer tegen het incidenteel appel en zij verzoekt het incidenteel appel van de vader af te wijzen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Hoofdverblijfplaats
5.3
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zijn hoofdverblijfplaats bij de vader wordt bepaald. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.4
Voordat [de minderjarige] in december 2021 bij de vader ging wonen, heeft hij met de moeder op verschillende plekken gewoond. Vanwege de persoonlijke problematiek van de moeder waren er toen grote zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] . Zo waren er zorgen over het middelengebruik van de moeder in het bijzijn van [de minderjarige] en de mogelijkheden van de moeder om [de minderjarige] sturing, begrenzing en structuur te bieden. Ondanks deze zorgen adviseerde de raad in het rapport van 12 juli 2021 om de beslissing omtrent het hoofdverblijf van [de minderjarige] en de definitieve zorgregeling aan te houden. De moeder zat in een (hulpverlenings)proces, waarbij zij werkte aan het terugdringen van haar eigen problematiek en het vergroten van haar zelfredzaamheid/zelfstandigheid en daarnaast kreeg zij begeleiding en ondersteuning bij de opvoeding van [de minderjarige] . De raad achtte het van belang te bezien wat de resultaten hiervan zouden zijn op haar persoonlijk functioneren en opvoedershandelen. Eind augustus 2021 meldde de bij de moeder betrokken hulpverleningsinstantie, [naam4] , echter dat de moeder zich niet aan de veiligheidsafspraken had gehouden. [naam4] achtte de hulpverlening in een vrijwillig kader ontoereikend. Naar aanleiding hiervan heeft de raad aanvullend onderzoek gedaan. In het briefrapport van 25 oktober 2021 concludeert de raad dat vanwege de problematiek van de moeder de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder onvoldoende gewaarborgd kan worden. Dat is de reden waarom de raad in dit briefrapport heeft geadviseerd het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader te bepalen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overeenkomstig dit advies beslist.
5.5
Hoewel de moeder sinds september 2022 een traject volgt bij [naam5] en via [naam6] in een zelfstandige (proef)woning woont, zijn de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder nog onverminderd aanwezig. Het traject bij [naam5] bevindt zich immers in een opstartfase en de uiterst noodzakelijk geachte traumatherapie van de moeder moet nog beginnen. Ook heeft de moeder nog dagelijks hulp van [naam6] nodig om controle te kunnen houden over haar emoties. Verder neemt het hof in overweging dat, hoewel de hulpverleningstrajecten goed lijken te verlopen, de ingezette positieve lijn nog maar van korte duur is en de moeder in het verleden ambivalent is gebleken in het ontvangen en vasthouden van hulpverlening. Het hof acht het in het belang van de moeder, en daarmee ook in het belang van [de minderjarige] , dat zij eerst de tijd en ruimte krijgt om middels het traject bij [naam5] te werken aan het stabiliseren van haar eigen situatie.
5.6
Om zicht te krijgen op het contact van [de minderjarige] met beide ouders en de opvoedsituaties bij beide ouders heeft de GI [naam7] ingeschakeld. Uit de verslaglegging van [naam7] blijkt dat de vader duidelijkheid en structuur kan bieden en goed aansluit bij de opvoedbehoeften van [de minderjarige] . Ter zitting is verder door de GI aangegeven dat er geen zorgen over de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de vader naar voren zijn gekomen. De zorgen, twijfels en beschuldigingen die de moeder desondanks blijft uiten over de vader als opvoeder van [de minderjarige] , worden dan ook niet herkend of ondersteund door de GI en verslaglegging van [naam7] . De beschuldigingen die de moeder uit, acht het hof daarnaast niet bevorderend voor het kwetsbare evenwicht tussen de ouders onderling en daardoor ook niet in het belang van [de minderjarige] . In het bijzonder omdat, gelet op de momenten en manier waarop de moeder haar steeds ernstiger wordende zorgen/beschuldigingen uit, voor het hof niet uit te sluiten valt dat zij dit enkel doet om te bewerkstelligen dat beslissingen over [de minderjarige] uitvallen in haar voordeel.
Zorgregeling
5.7
Ter zitting is door zowel de vader als de GI aangevoerd dat de zorgregeling, zoals deze is vastgelegd in de bestreden beschikking, op momenten te intensief is voor [de minderjarige] , in het bijzonder nu hij sinds september 2022 is begonnen met speltherapie bij [naam8] . Omdat het volgens de GI nog te vroeg is om uit te bouwen naar een weekendregeling met overnachting, gaat [de minderjarige] nu iedere woensdagmiddag en een dag in het weekend naar de moeder waarbij er gedeeltelijk begeleiding is door [naam7] . Het hof acht deze regeling op dit moment nog het meest in het belang van [de minderjarige] , maar vindt het daarbij wel noodzakelijk dat de GI de ruimte krijgt om, in het belang van [de minderjarige] , incidenteel een wijziging aan te brengen in de zorgregeling, zolang het gemiddeld aantal uren dat [de minderjarige] per week doorbrengt bij de moeder niet afneemt. Het hof benadrukt hierbij dat ter zitting door zowel de vader als de moeder de wens is uitgesproken om op termijn de zorgregeling uit te breiden en toe te werken naar een weekendregeling. Het structureel korten van de zorgregeling zal de uitvoering van die wens bemoeilijken, zodat het hof dat niet in het belang van [de minderjarige] acht.
5.8
Gelet op het bovenstaande zal het hof de zorgregeling zoals vastgelegd in de bestreden beschikking wijzigen, in die zin dat onder regie van de GI en in het belang van [de minderjarige] de zorgregeling incidenteel kan worden gewijzigd.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
in het incidenteel hoger beroep
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
8 december 2021 voor zover daarin de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bepaald bij de vader;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
8 december 2021 voor zover daarin de zorg- en contactregeling is vastgesteld en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en [de minderjarige] aldus, dat [de minderjarige] één weekenddag per week bij de moeder verblijft alsmede iedere woensdagmiddag, waarbij de GI de ruimte heeft om deze regeling incidenteel in het belang van [de minderjarige] te wijzigen, en zodra mogelijk ook uit te breiden onder regie van de Gl.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en C. Coster, bijgestaan door mr. S. van der Meer als griffier, en is op 24 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.