ECLI:NL:GHARL:2022:10104

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
21/01552
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep en termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 juli 2021. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is vanwege termijnoverschrijding. De termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift bedraagt zes weken en begon op 10 juli 2021, na verzending van de uitspraak door de rechtbank. Belanghebbende stelde dat hij het hogerberoepschrift op 27 juli 2021 op de post heeft gedaan, maar het Hof heeft vastgesteld dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ontvangen. Belanghebbende heeft geen bewijs kunnen leveren dat het hogerberoepschrift daadwerkelijk op tijd is verzonden. Het Hof heeft geconcludeerd dat de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep gerechtvaardigd is, omdat belanghebbende niet in zijn bewijslast is geslaagd. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01552
uitspraakdatum: 22 november 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 juli 2021, nummer AWB 20/4682, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Daarnaast is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur [naam1] en [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De uitspraak van de Rechtbank is gedaan op 9 juli 2021 en afschriften daarvan zijn dezelfde dag aan partijen verzonden.
2.2.
Op 15 oktober 2021 heeft belanghebbende een e-mail naar de griffie van de Rechtbank verzonden. De griffie van de Rechtbank heeft de e-mail dezelfde dag doorgezonden naar de griffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof). In de e-mail heeft belanghebbende geschreven:
“Ik heb een hoger beroep geschreven op de uitspraak van 9 juli met als zaak nummer ARN 20/4682 IB/PVV 427. Ik heb ter info mijn hoger beroep bijgesloten. Bellen kan ik u niet, want de telefoon reageert niet. Dus doe ik mijn verzoek maar per mail. WANNEER KAN IK ANTWOORD VERWACHTEN OP MIJ HOGER BEROEP?”
2.3.
Bij voornoemde e-mail is een bestand gevoegd met de bestandnaam ‘Gerechtshof Arnhem.docx’. Het bestand betreft een (niet ondertekende) Word-versie van het hogerberoepschrift met daarin als datum vermeld: 29 juli 2021. In dit hogerberoepschrift is het adres van het Hof vermeld zoals opgenomen in de rechtsmiddelenverwijzing onder de uitspraak van de Rechtbank. Het Word-bestand heeft de volgende eigenschappen:
“Inhoud gemaakt 15-7-2021 […]
Voor het laatst opgeslagen 30-7-2021 […]
Voor het laatst afgedrukt 29-7-2021”
2.4.
Met dagtekening 25 oktober 2021 heeft de griffier van het Hof de volgende brief naar belanghebbende verzonden:
“Het Hof heeft uw hoger beroepschrift niet eerder ontvangen dan als bijlage bij uw e-mail van 15 oktober 2021. Uw zaak is ingeschreven onder kenmerknummer 21/01552. Omdat uw hoger
beroepschrift meer dan zes weken na de uitspraak van de Rechtbank is binnengekomen, zou dat betekenen dat uw hoger beroep te laat is ingediend.
Het Hof verzoekt u binnen drie weken na dagtekening van deze brief toe te lichten en indien mogelijk met bewijs te onderbouwen, wanneer en op welke wijze u het hoger beroepschrift met dagtekening 29 juli 2021 eerder heeft ingediend.”
2.5.
Naar aanleiding van deze brief heeft het Hof met dagtekening 25 oktober 2021, bij het Hof ingekomen op 2 november 2021, een brief van belanghebbende ontvangen waarin onder meer is vermeld:
“Ik vind het heel vervelend, dat mijn hoger beroepschrift met dagtekening 29 juli 2021, niet bij U is aangekomen.
Ik heb mijn hoger beroepschrift geschreven en aan de rechtbank opgestuurd enkele dagen nadat ik de uitspraak van het Team bestuursrecht Arnhem op 9 juli 2021 had ontvangen. Ik had voor het schrijven van het hoger beroep 6 weken de tijd.
Ik heb dit beroepschrift met bijlagen di 27 juli 2021 zelf op de post gedaan.
Ik ben nog even naar Primera hier in [woonplaats] gegaan of de brief voldoende was gefrankeerd. Ook dat was in orde. Ik heb de brief helaas niet aangetekend verstuurd. Ik heb dus om die reden geen bewijzen.
Het enige bewijs dat ik heb is dat ikzelf de brief heb geschreven en ook zelf de brief heb gepost.
Ik zou het heel erg op prijs stellen , dat ondanks het zoek raken van het indienen van mijn hoger
beroep, mijn ingediende beroep als nog in behandeling zou worden genomen. Ook al is de termijn van zes weken verstreken.”
2.6.
Het Hof heeft geen door belanghebbende ondertekende brief met daarin een datum van 29 juli 2021 ontvangen.

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1.
Het geschil betreft allereerst de vraag of belanghebbende ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Zo ja, dan is tussen partijen in geschil of de Inspecteur terecht de navorderingsaanslag heeft opgelegd.
3.2.
Belanghebbende stelt dat hij het hogerberoepschrift tijdig heeft ingediend en concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Die termijn vangt aan met ingang van de dag na die van verzending van de uitspraak door de Rechtbank (artikel 6:8 van de Awb). Een hogerberoepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de hogerberoepstermijn is ontvangen. Bij verzending per post is een hogerberoepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb). Van de indiening van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift per post in vorenbedoelde zin is sprake, indien het geheel van handelingen is verricht dat noodzakelijk is om een poststuk door middel van de postdienst de geadresseerde te doen bereiken. [1]
4.2.
De in hoger beroep bestreden uitspraak van de Rechtbank is op 9 juli 2021 aan partijen toegezonden. De termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift is aangevangen op 10 juli 2021, zodat uiterlijk op 20 augustus 2021 hoger beroep kon worden ingesteld. Het Hof heeft het hogerberoepschrift - waarvan belanghebbende stelt het op 27 juli 2021 op de post te hebben gedaan – niet ontvangen.
4.3.
In reactie op de vragen van het Hof naar de omstandigheden betreffende de verzending van het hogerberoepschrift heeft belanghebbende per brief geantwoord dat hij het hogerberoepschrift op 27 juli op de post heeft gedaan en nog naar Primera in [woonplaats] was gegaan om te controleren of de brief voldoende was gefrankeerd.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat uit de gedingstukken niet valt af te leiden dat het geheel van handelingen dat belanghebbende heeft verricht daadwerkelijk is geëindigd met de terpostbezorging van het hogerberoepschrift. Hoewel uit de documentgegevens van het onder 2.3. genoemde Word-bestand volgt dat belanghebbende op, of omstreeks, 29 juli 2021 bezig is geweest met het opstellen en afdrukken van het hogerberoepschrift, volgt daaruit nog niet dat op, of omstreeks, die datum het hogerberoepschrift ook daadwerkelijk voor terpostbezorging is aangeboden. De enkele verklaring van belanghebbende dat hij het op 27 juli 2021 op de post heeft gedaan acht het Hof daartoe onvoldoende. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende heeft gesteld het hogerberoepschrift op 27 juli 2021 op de post te hebben gedaan, terwijl in (de elektronische kopie van) het hogerberoepschrift een datum van 29 juli 2021 is genoemd. Verder heeft belanghebbende zijn schriftelijke verklaring dat hij de frankering van het hogerberoepschrift bij de Primera heeft laten controleren ter zitting ingetrokken, althans daarover verklaard dat hij ook niet meer precies weet wat er is gebeurd, zodat daaruit evenmin valt af te leiden dat het hogerberoepschrift daadwerkelijk ter postbezorging is aangeboden. Ook in meer algemene zin heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat hij niet meer precies weet hoe de terpostbezorging is gegaan.
4.5.
Aldus ziet het Hof zich voor de vraag geplaatst of de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep achterwege moet blijven, omdat redelijkerwijs niet zou kunnen worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest door na afloop van de termijn, namelijk op 15 oktober 2021, per e-mail een elektronische kopie van het hogerberoepschrift naar de Rechtbank te sturen. Daarbij wordt opgemerkt dat, gelet op artikel 6:15, derde lid, van de Awb als datum van ontvangst geldt de datum van ontvangst door de (onbevoegde) Rechtbank.
4.6.
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend hogerberoepschrift blijft nietontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb). Belanghebbende draagt de bewijslast om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die tot de conclusie kunnen leiden dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.7.
Het Hof acht belanghebbende niet in zijn bewijslast geslaagd. Door het hogerberoepschrift niet per aangetekende post te verzenden heeft belanghebbende het risico genomen dat hij in bewijsnood zou komen indien zijn hogerberoepschrift niet, dan wel niet tijdig, door het Hof zou worden ontvangen. Door pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep te informeren naar de status van het hoger beroep heeft belanghebbende zichzelf de mogelijkheid ontnomen tijdig passende actie te kunnen ondernemen.
4.8.
Andere feiten of omstandigheden die meebrengen dat de termijnoverschrijding redelijkerwijs niet aan belanghebbende kan worden toegerekend, zijn niet aannemelijk geworden. Met name belanghebbendes blote stelling dat een medewerker van het Hof of de Rechtbank hem, telefonisch of per e-mail zou hebben medegedeeld dat hij na afloop van de hogerberoepstermijn alsnog een hogerberoepschrift kon indienen acht het Hof niet aannemelijk, nu elke verdere onderbouwing hiervan ontbreekt. Daarbij zij opgemerkt dat de stukken van het geding geen aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat een dergelijke mededeling is gedaan vóór het verstrijken van de hogerberoepstermijn, omdat belanghebbende eerst op 15 oktober 2021 heeft geïnformeerd naar de status van zijn hoger beroep.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Breedveld, voorzitter, mr. M. Harthoorn en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is op 22 november 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(E. Breedveld)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 23 november 2022.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 18 oktober 2019, nr. 19/00634, ECLI:NL:HR:2019:1609.