ECLI:NL:GHARL:2022:10074

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
21-005489-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in jeugdstrafzaak na terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2003, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie en een taakstraf. Na een terugwijzing door de Hoge Raad, die op 14 december 2021 oordeelde dat het hof niet begrijpelijk had gemotiveerd waarom een verklaring van een medeverdachte niet als bewijs kon worden gebruikt, werd de zaak opnieuw behandeld. Tijdens de zitting op 8 november 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte werd vrijgesproken van de brandstichting, omdat het hof niet voldoende bewijs vond voor een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachte onvoldoende specifiek waren om de verdachte te veroordelen. De strafoplegging voor de bewezenverklaarde feiten 2 primair en 3 werd vastgesteld op een taakstraf van 40 uur, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds de feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het onder 1 tenlastegelegde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005489-21
Uitspraak d.d.: 22 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 14 december 2021 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, van 26 april 2019 met parketnummer 16-248237-18 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. van Oort, naar voren is gebracht.

Procesgang en omvang van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, van 26 april 2019 ter zake van het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, onder algemene en bijzondere voorwaarden en met een proeftijd van 2 jaar. Voorts heeft de rechtbank een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, opgelegd, met aftrek van de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank een beslissing gegeven op de vorderingen van de benadeelde partijen. Verdachte heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 30 juni 2020 het vonnis waarvan beroep vernietigd en heeft opnieuw rechtgedaan. Verdachte is bij dat arrest ter zake van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 primair en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uur met aftrek van de duur van het voorarrest. Voorts heeft het hof een beslissing gegeven op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Het openbaar ministerie heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van 14 december 2021 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen dat het oordeel van het hof, inhoudend dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] zoals afgelegd ter zitting van de rechtbank als verdachte in zijn eigen strafzaak, niet zonder meer kan worden gebruikt als bewijsmiddel in de strafzaak tegen verdachte, niet begrijpelijk is.
De Hoge Raad heeft daarom het arrest van het hof vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De bewezenverklaring van het onder 2 primair en 3 tenlastegelegde, zoals bepaald in het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juni 2020, is gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2021 thans niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen en staat in rechte vast.
Aldus is de omvang van het hoger beroep nu beperkt tot de beoordeling van het onder 1 tenlastegelegde, de daarop betrekking hebbende vorderingen van benadeelde partijen en de oplegging van een straf en/of maatregel, waaronder ook begrepen strafoplegging voor de bewezenverklaarde feiten 2 primair en 3 en eventuele oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover na terugwijzing door de Hoge Raad nog aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen, omdat het ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde tot een andere bewijsbeslissing komt.

Ontvankelijkheid in hoger beroep

Verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde brandstichtingen aan de [automerk 1] met het [kenteken 1] en de [automerk 2] met het [kenteken 2] .
Het hof is van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde één feitencomplex betreft, gelet op het samenstel van gedragingen van verdachte en de eenheid in tijd en plaats. Er is dus geen sprake van afzonderlijke feiten die door het openbaar ministerie ook afzonderlijk en cumulatief in de tenlastelegging hadden kunnen worden opgenomen. Het hof zal daarom opnieuw oordelen over het onder 1 tenlastegelegde in zijn geheel. De brandstichting aan de twee voornoemde auto’s is derhalve ook in hoger beroep aan de orde.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover thans nog aan het oordeel in hoger beroep onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere momenten in of omstreeks 1 december 2018 te [pleegplaats 1] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door (een) aanmaakblokje(s) in (de voorkant/grill van) de auto('s) te plaatsen en (vervolgens) open vuur in aanraking te brengen met dit/deze aanmaakblokje(s), althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan meerdere auto's (te weten:
- een [automerk 1] met [kenteken 1] op 1 december 2018 op de [straatnaam 1] te [pleegplaats 1] en/of
- een [automerk 3] met [kenteken 3] op 1 december 2018 op de [straatnaam 2] te [pleegplaats 1] en/of
- een [automerk 4] met [kenteken 4] op 1 december 2018 op de [straatnaam 3] te [pleegplaats 1] en/of
- een [automerk 5] met [kenteken 5] op 1 december 2018 op de [straatnaam 4] te [pleegplaats 1] en/of
- een [automerk 4] met [kenteken 6] op 1 december 2018 op de [straatnaam 5] te [pleegplaats 1] en/of
- een [automerk 4] met [kenteken 7] op 1 december 2018 op de [straatnaam 6] te [pleegplaats 1] en/of
- een [automerk 6] met [kenteken 8] op 1 december 2018 op de [straatnaam 6] te [pleegplaats 1] en/of
- een [automerk 7] met [kenteken 9] op 1 december 2018 op de [straatnaam 7] te [pleegplaats 1] en/of
- een [automerk 2] met [kenteken 2] op 1 december 2018 op de [straatnaam 2] te [pleegplaats 1] ),
geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor naast geparkeerde auto's en/of nabijgelegen gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op een of meerdere momenten in of omstreeks 1 december 2018 te [pleegplaats 1] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door (een) aanmaakblokje(s) in (de voorkant/grill van) de auto('s) te plaatsen en (vervolgens) open vuur in aanraking te brengen met dit/deze aanmaakblokje(s), althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan meerdere auto's (te weten:
- een [automerk 1] met [kenteken 1] op 1 december 2018 op de [straatnaam 1] te [pleegplaats 1] en/of
- een [automerk 3] met [kenteken 3] op 1 december 2018 op de [straatnaam 2] te [pleegplaats 1] en/of
- een [automerk 4] met [kenteken 4] op 1 december 2018 op de [straatnaam 3] te [pleegplaats 1] en/of
- een [automerk 5] met [kenteken 5] op 1 december 2018 op de [straatnaam 4] te [pleegplaats 1] en/of
- een [automerk 4] met [kenteken 6] op 1 december 2018 op de [straatnaam 5] te [pleegplaats 1] en/of - een [automerk 4] met [kenteken 7] op 1 december 2018 op de [straatnaam 6] te [pleegplaats 1] en/of
- een [automerk 6] met [kenteken 8] op 1 december 2018 op de [straatnaam 6] te [pleegplaats 1] en/of
- een [automerk 7] met [kenteken 9] op 1 december 2018 op de [straatnaam 7] te [pleegplaats 1] en/of
- een [automerk 2] met [kenteken 2] op 1 december 2018 op de [straatnaam 2] te [pleegplaats 1] ),
geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor naast geparkeerde auto's en/of nabijgelegen gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 1 december 2018 te [pleegplaats 1] opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door op de uitkijk te staan en/of (een) aanmaakblokje(s) en/of (een) aansteker(s) aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] aan te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft – evenals de advocaat-generaal en raadsvrouw – uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daarover het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de rechtbank als verdachte in zijn eigen strafzaak belastend verklaard over verdachte. Op de bewuste avond van 1 december 2018 zou [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] en [verdachte] auto’s in brand hebben gestoken, waarbij een van hen op de uitkijk stond, de ander het aanmaakblokje in de grille stopte en de derde het aanmaakblokje aanstak. Volgens zijn verklaring wisselden ze die rolverdeling per geval af en spraken per auto af wie wat zou doen.
Op deze verklaring is [medeverdachte 1] teruggekomen tijdens zijn verhoor als getuige bij de raadsheer-commissaris op 8 januari 2020. Volgens deze latere getuigenverklaring kan [medeverdachte 1] zich niet herinneren dat verdachte actieve handelingen heeft verricht bij het in brand steken van de auto’s. Wel zou verdachte vaak op de uitkijk hebben gestaan. [medeverdachte 1] heeft echter niet geconcretiseerd op welk moment, op welke plaats of bij welke auto’s verdachte dan op de uitkijk gestaan zou hebben.
Verdachte heeft altijd ontkend dat hij bij welke brandstichting dan ook op de uitkijk heeft gestaan.
Het hof is van oordeel dat vaststaat dat verdachte weliswaar bij de ten laste gelegde brandstichtingen aanwezig is geweest maar dat op grond van de verklaringen van [medeverdachte 1] en andere bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte daaraan een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd op grond waarvan kan worden gezegd dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met de twee medeverdachten, leidend tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde medeplegen van brandstichting.
Evenmin kan op grond van het bewijs worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te staan tijdens de brandstichtingen, nu de verklaring van [medeverdachte 1] daarover onvoldoende specifiek en duidelijk is en verdachte dat zelf steeds heeft ontkend.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair zowel als subsidiair is ten laste gelegd, zodat hij hiervan zal worden vrijgesproken.

Oplegging van straf en/of maatregel

Nu het hof verdachte zal vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde, zal het hof overeenkomstig de terugwijzing uitsluitend een straf opleggen ter zake van het onder 2 primair en 3 bewezenverklaarde, voor welke feiten verdachte door dit hof bij arrest van 30 juni 2020 onherroepelijk is veroordeeld.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en vernieling van een rijdende bus. Verdachte en zijn medeverdachten hebben door hun gewelddadige optreden een inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de passagiers en de buschauffeur en hebben hen ernstige schrik aangejaagd. Dergelijke handelingen veroorzaken, naast gevoelens van onveiligheid bij de direct betrokkenen, ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving in zijn algemeenheid.
Het hof heeft voorts acht geslagen op verdachtes justitiële documentatie van 11 oktober 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld. Ook is verdachte sinds de pleegdatum van het onderhavige feit niet meer met justitie in aanraking geweest.
Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met het feit dat verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat het goed gaat op school. Hij heeft zijn VMBO-diploma behaald en is binnenkort klaar met zijn vervolgopleiding. Daarnaast heeft hij een bijbaan in een ziekenhuis. Het een en ander is bevestigd in het over verdachte opgemaakte rapport van 7 november 2022 van de Raad voor de Kinderbescherming. Uit het rapport blijkt dat verdachte goede stappen heeft gezet en dat er over hem geen grote zorgen meer bestaan.
Het hof acht de bij arrest van dit hof van 30 juni 2020 opgelegde taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uur in beginsel passend en geboden. Het hof is van oordeel dat deze straf recht doet aan het ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het hof ziet echter aanleiding om, gelet op het tijdsverloop tussen de pleegdatum en dit arrest wat voor verdachte belastend zal zijn geweest, de straf enigszins te matigen.
Het hof zal derhalve – overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering – de straf ten aanzien van het door dit hof bij arrest van 30 juni 2020 onder 2 primair en 3 bewezenverklaarde bepalen op een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uur.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.617,74. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.508,78. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.950,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 186,54. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.223,88. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.256,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.815,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 470,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.530,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 9]
In het arrest van 30 juni 2020 heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9] toegewezen tot een bedrag van € 465,00. Ook heeft het hof daarbij beslist op de gevorderde wettelijke rente. Deze beslissingen zijn inmiddels onherroepelijk.
De daarbij door het hof opgelegde schadevergoedingsmaatregel is door het arrest van de Hoge Raad evenwel vernietigd zodat het hof op dat punt opnieuw zal beslissen. Het hof sluit zich echter aan bij de schadevergoedingsmaatregel zoals opgelegd bij het arrest van dit hof van 30 juni 2020.
Om te bevorderen dat deze schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof thans de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt de bij arrest van dit hof van 30 juni 2020 (parketnummer: 21-002466-19) opgelegde straf voor het
onder 2 primair en 3 bewezenverklaardeop:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 7] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 8] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 9]

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 9] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 465,00 (vierhonderdvijfenzestig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 november 2018.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. D.R. Sonneveldt en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.E. Schoenmakers, griffier,
en op 22 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.