ECLI:NL:GHARL:2022:10022

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
200.315.961
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling en gezagskwesties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, die alleen het gezag uitoefent over [de minderjarige1], heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, waarin de GI was gemachtigd om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen. De moeder betoogde dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was en dat zij in staat was om voor haar kinderen te zorgen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing in stand moet blijven, omdat de moeder nog niet in staat is om [de minderjarige1] de benodigde structuur en duidelijkheid te bieden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de problematiek van de moeder, waaronder haar ADHD en een eerdere zelfdodingspoging, en de noodzaak om de ontwikkeling van [de minderjarige1] te waarborgen. Het hof heeft geconcludeerd dat er eerst een perspectiefonderzoek moet plaatsvinden voordat er een volledige terugkeer van [de minderjarige1] naar de moeder kan plaatsvinden. De beslissing van de kinderrechter is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.315.961
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 539438)
beschikking van 22 november 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI,
en
de pleegouders van [de minderjarige1].
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, verder: de kinderrechter, van 15 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 september 2022;
- het verweerschrift in hoger beroep;
- het journaalbericht van mr. Pool van 23 september 2022 met productie (productie 3);
- het journaalbericht van mr. Pool van 11 oktober 2022 met producties (producties 2 en 5).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 oktober 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. N. Schiettekatte, waarnemend voor mr. Pool;
- een vertegenwoordiger van de raad, en
- een vertegenwoordiger de GI.
De pleegouders zijn niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 te [plaats1] . De vader van [de minderjarige1] , [de vader] Diest, is al vele jaren niet meer betrokken in het leven van [de minderjarige1] .
3.2
De moeder heeft nog twee kinderen: [de minderjarige2] , geboren [in] 2019, en [de minderjarige3] , geboren [in] 2020. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn halfbroertjes van [de minderjarige1] . [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verblijven vanaf dinsdagochtend tot donderdag eind van de middag bij de moeder. De resterende dagen van de week verblijven de broertjes bij hun vader.
3.3
[de minderjarige1] verblijft sinds medio 2020 van donderdag tot zondag bij de moeder en van zondag tot donderdag in een netwerkpleeggezin. Op zaterdag is ze overdag bij haar opa. Deze regeling kwam tot stand in het vrijwillige kader. Met ingang van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] is deze plaatsing geformaliseerd door de machtiging tot uithuisplaatsing.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige1] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar met ingang van 15 juni 2022 tot 15 juni 2023 en de GI gemachtigd [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin van [naam1] met ingang van 15 juni 2022 tot 15 maart 2023. De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking op dat punt te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, dan wel de duur van de uithuisplaatsing te bekorten.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De moeder kan zich met de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] niet verenigen. Zij voert aan dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is. Volgens haar is niet aannemelijk gemaakt dat tevergeefs is geprobeerd om [de minderjarige1] thuis te helpen en ook niet dat andere middelen dan uithuisplaatsing niet voldoende doeltreffend zijn. Bovendien had moeten worden aangegeven welk doel precies met de uithuisplaatsing wordt beoogd, zodat dat beoordeeld kan worden, en dat is niet gebeurd. De moeder is van mening dat de belangen van [de minderjarige1] met een minder ingrijpende maatregel beschermd kunnen worden en zij wil dat [de minderjarige1] volledig teruggeplaatst wordt bij haar. Zij beschikt over voldoende opvoedcapaciteiten. Zij kan voor [de minderjarige1] zorgen en werkt mee met de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling. De moeder heeft als biologische ouder het recht om voor haar kinderen te zorgen, de moeder wil dat ook en zij is volledig beschikbaar. Ondanks dat de juiste hulp na het incident op 5 januari 2022 nog niet is ingezet heeft de moeder al stappen gezet en heeft de moeder voldoende ontwikkeling en groei laten zien. Het is dan ook niet juist dat de moeder - gezien haar problematiek - niet in staat is om [de minderjarige1] structurele stabiliteit, veiligheid in de vorm van voorspelbaarheid en betrouwbaarheid te bieden. De zorgregeling is niet ruim en er wordt niet, althans onvoldoende toegewerkt naar een thuisplaatsing. De moeder kan aansluiten bij [de minderjarige1] en bij wat zij nodig heeft. Het toekomstperspectief ligt bij de moeder en niet bij het pleeggezin. Bovendien worden de pleegouders ouder en is het de vraag of de plaatsing nog wel passend is voor [de minderjarige1] als zij gaat puberen, daarom bevreemdt het de moeder dat de raad deze plaatsing wil waarborgen. De moeder is van mening dat zij [de minderjarige1] kan verzorgen en opvoeden.
5.3
De raad is het daar niet mee eens. Toen [de minderjarige1] jong was had de moeder een relatie waarin sprake was van huiselijk geweld. In een latere relatie van de moeder was sprake van veel discussie en ruzie. Toen [de minderjarige1] ouder werd liepen de spanningen tussen de moeder en [de minderjarige1] op. Daarom is er voor gekozen om [de minderjarige1] in 2020 (deels) in een netwerkpleeggezin te plaatsen. Omdat de moeder een periode al haar kinderen thuis had is zij overbelast geraakt. Dit is uitgemond in een poging tot zelfdoding in januari 2022. De situatie is schadelijk en belastend voor [de minderjarige1] geweest. Gelet op hetgeen [de minderjarige1] allemaal heeft meegemaakt is het bieden van structuur en duidelijkheid zeer belangrijk voor [de minderjarige1] . De moeder heeft ADHD en zij is vrij impulsief en ook nu is nog onvoldoende duidelijk of de moeder [de minderjarige1] de structuur en duidelijkheid kan bieden die zij nodig heeft. De raad is van mening dat eerst het perspectiefonderzoek afgerond moet zijn voordat er sprake kan zijn van een volledige terugkeer van [de minderjarige1] naar de moeder. De wens van [de minderjarige1] om weer bij de moeder te wonen kan in het perspectiefonderzoek worden meegenomen. Omdat [de minderjarige1] inmiddels onder toezicht is gesteld moest de vrijwillige uithuisplaatsing formeel worden omgezet in een uithuisplaatsing op basis van een machtiging: feitelijk is er niets veranderd.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing in stand moet blijven.
Omdat [de minderjarige1] onder toezicht is gesteld is uithuisplaatsing zonder machtiging niet meer mogelijk. Dat zou betekenen dat de afspraken die de moeder en de GI hebben gemaakt over de vrijwillige netwerkplaatsing niet meer mogen worden uitgevoerd. Dat zou niet in het belang van [de minderjarige1] zijn, omdat de moeder op dit moment nog niet in staat is [de minderjarige1] alle dagen van de week helemaal zelf op te voeden. Daarom is de machtiging noodzakelijk.
Het hof komt tot dat oordeel op grond van het volgende. [de minderjarige1] heeft in het verleden veel meegemaakt. [de minderjarige1] heeft een laag intelligentieniveau en zij kampt met een groot loyaliteitsconflict in relatie tot haar moeder en de pleegmoeder. De moeder heeft nog niet zo lang geleden, in januari 2022, een poging tot zelfdoding gedaan, mede omdat de verzorging en opvoeding van haar drie kinderen in combinatie met andere zaken teveel van haar vroeg. Het hof heeft wel gezien dat de moeder daarna erg haar best heeft gedaan om de situatie te verbeteren en daardoor een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Deze ontwikkelingen zijn echter nog te pril: omdat de moeder [de minderjarige1] al sinds medio 2020 niet meer helemaal zelf opvoedt en verzorgt is er nog meer verbetering nodig.
De raad heeft gezegd dat er vanwege de onrust in het gezin in de afgelopen periode nog geen perspectief onderzoek heeft plaatsgevonden. Met de raad is het hof van oordeel dat een thuisplaatsing van [de minderjarige1] niet aan de orde kan zijn voordat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Er dient zicht te zijn op de belastbaarheid van de moeder en de mate waarin zij kan aansluiten op de behoeften van [de minderjarige1] . Het risico dat het weer mis gaat als de moeder de volledige verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] weer op zich neemt, ligt op de loer. De broertjes van [de minderjarige1] zijn in dat geval een deel van de week samen met [de minderjarige1] bij de moeder thuis en het is nog niet zeker of de moeder haar aandacht over de drie kinderen kan verdelen. Hierbij betrekt het hof dat onder de huidige zorgregelingen de drie kinderen maar twee uur per week samen bij de moeder verblijven. Gedurende de periode van de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden onderzocht of de moeder ook gedurende langere tijd voldoende in staat is om haar drie kinderen duidelijkheid en structuur te bieden, grenzen te stellen, de aandacht over hen te verdelen en [de minderjarige1] toch te bieden wat zij - gelet op haar problematiek - nodig heeft. De bevindingen kunnen worden meegenomen in het (nog) te starten perspectief onderzoek. Gebleken is dat een dergelijk perspectief onderzoek niet kan worden afgerond binnen de huidige termijn van de uithuisplaatsing. Gelet op al deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder in hoger beroep niet kan worden toegewezen zodat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 juni 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 22 november 2022 door mr. Van Vugt uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.