ECLI:NL:GHARL:2021:9980

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
21-005233-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis rechtbank met uitzondering van beslissing op vordering benadeelde partij in zaak van Marktplaats-oplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 september 2019. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van Marktplaats-oplichting, meermalen gepleegd, en een poging daartoe. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij4]. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij4] toegewezen tot een bedrag van € 1.750,- aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De overige vorderingen van benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, terwijl enkele vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij4] vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de verdachte heeft veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij. De beslissing over de reiskosten van de benadeelde partij is afgewezen, omdat deze niet in persoon heeft geprocedeerd. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005233-19
Uitspraak d.d.: 15 oktober 2021
VERSTEK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 september 2019 met parketnummer 16-008081-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft voorts geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] , bestaande uit € 1.500,- respectievelijk
€ 1.799,20 aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De proceskosten dienen te worden begroot op nihil.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij5] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.400,- aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van gevorderde immateriële kosten dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De proceskosten dienen te worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3] B.V. dient naar het oordeel van de advocaat-generaal te worden toegewezen tot een bedrag van € 6.050,- aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de (resterende) immateriële schade van € 150,- dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De proceskosten zijn begroot op nihil.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij4] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van € 1.750,- aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot toewijzing van € 154,- aan proceskosten. De overige gevorderde materiële schade dient te worden afgewezen, evenals de gevorderde reiskosten. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 25 september 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, en tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij5] toegewezen tot een bedrag van € 1.400,- aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van gevorderde immateriële kosten is de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De proceskosten zijn begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] is volledig toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De proceskosten zijn begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij4] is toegewezen tot een bedrag van € 1.750,-, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De proceskosten zijn begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] is volledig toegewezen tot een bedrag van € 1.799,20 aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De proceskosten zijn begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3] B.V. is toegewezen tot een bedrag van € 6.050,- aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de (resterende) immateriële schade van € 150,- is de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De proceskosten zijn begroot op nihil.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij4] . Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij4]

De benadeelde partij [benadeelde partij4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 2.573,70, bestaande uit € 2.377,70 aan materiële schade en € 196,- aan proceskosten. De vordering is door de benadeelde partij ter terechtzitting in eerste aanleg gematigd tot een bedrag van € 2.045,20 aan materiële schade, en € 196,- aan proceskosten.
De bij de rechtbank gevorderde materiële schade bestond uit de volgende kostenposten:
Aanschafwaarde van de laptop Macbook Pro € 1.696,20
AppleCare verzekering € 349,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.750,-. De proceskosten zijn door de rechtbank begroot op nihil.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van
€ 2.045,20 aan materiële schade. Tevens heeft de benadeelde partij een matiging van de proceskosten gevorderd, te weten € 154,-, en vergoeding gevorderd van de door de benadeelde partij in hoger beroep gemaakte reiskosten, inhoudende € 54,80.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat voor het begroten van de materiële schade aangesloten dient te worden bij de koopprijs die de benadeelde partij overeen is gekomen met verdachte (en/of zijn mededaders). Het hof zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 1.750,- (de overeengekomen koopsom). Deze schade acht het hof het rechtstreeks gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde. De verdachte is aansprakelijk voor deze schade en is tot vergoeding van die schade gehouden.
Het hof zal de benadeelde partij in de vordering ter zake van de gevorderde verzekeringskosten niet-ontvankelijk verklaren, nu het hof op grond van de door de benadeelde partij overgelegde stukken niet tot de conclusie kan komen dat de door de benadeelde partij voor een vaststaande periode vooruit betaalde verzekering voor de laptop, schade is die in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde feit. Het hof overweegt in dit verband dat de betreffende kosten ook reeds gemaakt zouden zijn wanneer de laptop volgens afspraak verkocht zou zijn, terwijl niet is gebleken dat de kosten voor de verzekering voor de resterende looptijd overgenomen zouden worden door de eventuele koper.
Het toe te wijzen bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2018 tot de dag van volledige betaling.
Ook dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op € 154.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Reiskosten
In hoger beroep heeft benadeelde de vordering aangevuld en een vergoeding gevraagd voor reiskosten voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep.
De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Wat betreft het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 54,80 aan reiskosten overweegt het hof als volgt. Uit artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten, gemaakt voor het bijwonen van de zitting, als proceskosten vergoed kan krijgen. In deze procedure heeft de benadeelde partij (zowel in eerste aanleg als) in hoger beroep geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde en dus niet in persoon. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld, noch gebleken. Deze reiskosten worden daarom afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij4] en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij4] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst af de door de benadeelde partij [benadeelde partij4] gevorderde reiskosten voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep ad € 54,80.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 154,00 (honderdvierenvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij4] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 januari 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. B.W. Streefland, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 15 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.