ECLI:NL:GHARL:2021:9963

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
21-001246-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanvulling van gronden voor onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 9 maart 2021. De zaak betreft jeugdstrafrecht en de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte, geboren in 2003. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot jeugddetentie van 185 dagen en de PIJ-maatregel opgelegd. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank en vult de gronden voor de strafmotivering aan.

Tijdens de zitting op 12 oktober 2021 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun. De Raad voor de Kinderbescherming had in een eerder advies een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd, maar dit advies werd herzien op basis van positieve ontwikkelingen in het gedrag van de verdachte. Echter, recente gedragsveranderingen leidden tot de conclusie dat de verdachte niet gemotiveerd is voor behandeling en dat de kans op herhaling van geweld groot is.

De Raad adviseert opnieuw om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, gezien de noodzaak voor continuïteit in behandeling en de beveiliging van de verdachte. Het hof komt tot de conclusie dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist en bevestigt het vonnis, met aanvulling van de gronden van de strafmotivering. De beslissing om de PIJ-maatregel op te leggen wordt als noodzakelijk beschouwd voor de ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001246-21
Uitspraak d.d.: 26 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 9 maart 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-218757-19 en 05-241774-20, 05-259945-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van -kort gezegd- poging doodslag, tweemaal mishandeling, medeplegen van diefstal met geweld en opzetheling veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 185 dagen met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en oplegging van de maatregel van plaatsing van verdachte in een richting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis daarom bevestigen. Het hof vult daarbij de gronden ten aanzien van de strafmotivering aan.

Aanvulling van gronden

In het ‘Uitkomsten actualisatie onderzoek en advies’ van 20 september 2021 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in afwijking van zijn eerdere advies het opleggen van een
voorwaardelijkePIJ-maatregel geadviseerd. Op dat moment verbleef verdachte in een open instelling van [naam instelling] , omdat sprake leek van (voorzichtig) positieve ontwikkelingen in zijn gedrag. Verdachte leek bereid te zijn mee te werken aan een vorm van therapie en hij is aangemeld voor een schoolopleiding.
Gezien deze op dat moment actuele ontwikkelingen achtte de Raad het eerder gegeven advies tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet langer passend. Dat advies was destijds vooral ingegeven door de wijze waarop verdachte zich verzette tegen behandeling, waarbij hij agressief gedrag liet zien naar zijn toenmalige begeleiding in het kader van zijn gesloten plaatsing.
Op 5 oktober 2021 heeft de Raad het bovengenoemd onderzoek en advies herzien in verband met actuele veranderingen in verdachtes gedrag.
Uit het gesprek van de raadsonderzoeker met de jeugdreclassering op 4 oktober 2021 is gebleken dat de begeleiders van [naam instelling] het gedrag van verdachte negatief hebben zien veranderen.
Verdachte houdt zich niet aan afspraken en stelt zich zelfbepalend op. Ook heeft hij zich tweemaal agressief opgesteld naar de begeleiders. Verdachte zou gezegd hebben dat hij niets hoeft te leren en dat hij alleen bij [naam instelling] is omdat het moet en dat hij verder niets wil. Daardoor is het vermoeden ontstaan dat verdachte zich inhoudt omdat hij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel boven zijn hoofd heeft hangen.
Verdachte vraagt niet om hulp of ondersteuning. Dit maakt dat [naam instelling] heeft aangegeven dat zij van de crisisplek van verdachte geen reguliere plaatsing zullen maken. Doordat verdachte naar de jeugdreclassering een ander verhaal heeft, lijkt verdachte zich sociaal wenselijk op te stellen waarbij zijn doel is om zo snel mogelijk weer thuis te kunnen wonen, aldus de raadsonderzoeker.
Gelet hierop overweegt de Raad dat het in verband met de ontwikkeling van verdachte en de veiligheid van anderen wenselijk is om hem continuïteit in behandeling en een motiverende behandelsetting binnen een JJI aan te bieden zodat de kans op positieve resultaten van zijn behandeling zullen toenemen.
De Raad adviseert thans het opleggen van een
onvoorwaardelijkePIJ-maatregel, omdat er aan de kant van verdachte geen sprake is van intrinsieke behandelmotivatie, hij geen probleembesef heeft, niet beschikt over zelfinzicht en de kans op geweldsherhaling groot is.
Ter zitting van het hof van 12 oktober 2021 heeft [naam raadsonderzoeker] verklaard dat de Raad geen alternatieven meer ziet voor het opleggen van een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel. Voor verdachte is het kader, de beveiliging en de structuur van een PIJ-maatregel nodig om tot ontwikkeling te komen.
[medewerker Jeugdzorg] , jeugdzorgwerker bij de [naam stichting] , heeft ter zitting van het hof verklaard dat de afgelopen tijd gebleken is dat verdachte slechte keuzes maakt wanneer hij meer vrijheid krijgt. Daarnaast zijn er in de drie weken voorafgaand aan de zitting meer incidenten geweest waarbij verdachte zich agressief heeft gedragen. Ook is hij in de week voor de zitting betrapt met lachgas en kan hij door een incident bij zijn ouders thuis niet meer naar huis.
Op de vraag van de raadsvrouw of verdachte anders dan in het kader van een PIJ-maatregel terecht kan in een gesloten instelling, heeft [medewerker Jeugdzorg] verklaard dat dat een gepasseerd station is. Voor de ontwikkeling van verdachte heeft ook zij geadviseerd om verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Het hof heeft kennisgenomen van de eerder genoemde rapporten en standpunten en heeft deze, samen met de informatie die zich reeds in het dossier bevindt, in zijn beoordeling betrokken.
Het hof komt, met aanvulling van de gronden van de strafmotivering, tot dezelfde straf en maatregel zoals opgelegd door de rechtbank.
Derhalve wordt het vonnis met aanvulling van gronden bevestigd.
Het voorwaardelijke verzoek tot nader onderzoek naar plaatsing van verdachte in een gesloten instelling, anders dan in het kader van een PIJ-maatregel, behoeft geen verdere bespreking nu het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk acht in het licht van de noodzakelijke ontwikkeling van verdachte.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr. O.O. van der Lee, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Paauw - de Jong, griffier,
en op 26 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.