Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidAdvocatenkantoor mr. Yehudi Moszkowicz B.V.,gevestigd te Utrecht,
Yehudi Moszkowicz,
wonende te Huis ter Heide,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de brieven van mr. Moszkowicz van 14 en 15 juni 2021 met bijlagen (in het proces-verbaal is abusievelijk alleen de brief van 15 juni 2021 vermeld);
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing van de rechtbank
subsidiair, voor zover de voorzieningenrechter oordeelt dat een deel van de tuchtklacht d.d. 14 augustus 2020 niet in strijd is met de regeling, Moszkowicz c.s. te gebieden de klacht van d.d. 14 augustus 2020 voor het overige deel dat wel in strijd is met de regeling in te trekken binnen 24 uur na het in deze procedure te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom, onder vermelding van de onderdelen van de klacht die strijdig zijn met de minnelijke regeling;
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Onder I vordert [geïntimeerde] nu primair Moszkowicz c.s. te gebieden om alle deelklachten uit de tuchtklacht van 14 augustus 2020, zoals omschreven onder punt 22 tot en met 28 van de memorie van grieven in incidenteel appel, in te trekken op straffe van een dwangsom. Voor zover het hof oordeelt dat niet alle deelklachten onder punt 22 tot en met 28 in strijd zijn met de minnelijke regeling, vordert hij subsidiair Moszkowicz c.s. te gebieden de deelklachten die hier wel onder vallen in te trekken. Hierbij gaat het feitelijk om de tegen [geïntimeerde] gerichte deelklachten 3 en 4 zoals vermeld in punt 1 van de tuchtklacht van 14 augustus 2020.
Het voorgaande neemt niet weg dat [geïntimeerde] nog steeds een voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat hij zich bij een intrekking van de klacht de kosten en moeite van het voeren van verweer in de klachtprocedure kan besparen. Daarnaast heeft hij een spoedeisend belang bij het verbod op het indienen van nieuwe klachten en doen van negatieve uitlatingen in strijd met het bepaalde in de vaststellingsovereenkomst. Grief I in het principaal hoger beroep, waarmee Moszkowicz c.s. het oordeel van de voorzieningenrechter over het spoedeisend belang bestrijden, faalt daarmee.
hij de klacht die door hem tegen [geïntimeerde] is ingediend(cursivering hof) bij de Amsterdamse deken uiterlijk 14 augustus 2019 zal intrekken”) duidt erop dat Moszkowicz ook persoonlijk de bedoelde verplichting op zich nam. Hij was immers degene die de klacht had ingediend en deze dus ook weer kon intrekken, niet Moszkowicz B.V. De afspraak in punt 7 dat partijen over en weer geen nieuwe klachten tegen elkaar zullen indienen die betrekking hebben op de periode tot en met 7 augustus 2019, die in het verlengde daarvan ligt, moet in dezelfde zin worden begrepen. Dat strookt ook met het doel van de overeenkomst om een regeling te treffen ter beëindiging van de geschillen tussen partijen: daartoe werd overeengekomen dat Moszkowicz B.V. een schikkingsbedrag zou betalen aan [geïntimeerde] , dat [geïntimeerde] bepaalde relaties mocht meenemen tegen een vergoeding, dat partijen geen negatieve uitlatingen over elkaar zouden doen, dat de door Moszkowicz ingediende klacht tegen [geïntimeerde] zou worden ingetrokken, dat partijen geen nieuwe klachten tegen elkaar zouden indienen over de periode tot dan toe, en dat de contractuele geheimhoudingsplicht zou blijven gelden voor [geïntimeerde] en de overige bepalingen van de arbeidsovereenkomst zouden vervallen, dit alles tegen finale kwijting (met uitzondering van de verrekening van de door [geïntimeerde] overgenomen zaken die nog zou moeten plaatsvinden). Kort en goed: partijen beoogden daarmee de geschillen die tijdens/naar aanleiding van hun samenwerking in de voorgaande periode waren ontstaan definitief achter zich te laten. In dat kader paste de afspraak dat de tuchtklacht zou worden ingetrokken die Moszkowicz tegen [geïntimeerde] had ingediend kort nadat Moszkowicz B.V. door [geïntimeerde] was gedagvaard, en dat partijen geen nieuwe klachten over de voorgaande periode tegen elkaar zouden indienen. In deze context heeft [geïntimeerde] redelijkerwijs mogen begrijpen dat Moszkowicz zich ook persoonlijk daartoe verbond en heeft Moszkowicz niet anders mogen aannemen. Naar het voorlopig oordeel van het hof is Moszkowicz dus ook gebonden aan deze afspraken. In zoverre faalt de grief.
Grief IV faalt.
voor zover die klacht een kopie betreft van de eerdere, op 14 augustus 2019 ingetrokken klacht. [geïntimeerde] merkt op dat dit ruimte heeft gelaten aan Moszkowicz c.s. om te discussiëren over de vraag wat als een kopie/blauwdruk van de eerdere klacht moet worden beschouwd. Ook maakt hij er bezwaar tegen dat de voorzieningenrechter het aan de deken heeft overgelaten te beoordelen of de feiten en omstandigheden die volgens Moszkowicz c.s. ‘nieuw’ zijn al dan niet binnen het bereik van de vaststellingsovereenkomst vallen. Hij vraagt daarom in hoger beroep om een duidelijker dictum waarin exact staat beschreven welke klachtonderdelen moeten worden ingetrokken. Hij somt daarbij de in de tuchtklacht onder deelklachten 3 en 4 vermelde onderwerpen op en stelt dat deze alle zijn genoemd in de eerdere klacht van 2 augustus 2019, dan wel vallen in de periode tot en met 7 augustus 2019 en dus vallen onder punt 7 van de minnelijke regeling.