ECLI:NL:GHARL:2021:9861

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
200.283.244
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verplichting tot creditering van facturen door de eerste advocaat na overstap naar een andere advocaat in een echtscheidingszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter te Amersfoort van 26 augustus 2020. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht tussen [appellante] en haar advocaat, [geïntimeerde], in het kader van een echtscheidingsprocedure. Na de overstap van [appellante] naar een andere advocaat, blijkt dat zij alsnog in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. De vraag die centraal staat is of [geïntimeerde] verplicht is om de door [appellante] betaalde facturen te crediteren, nu de overeenkomst van opdracht is geëindigd met de overstap naar de nieuwe advocaat.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals beschreven in het bestreden vonnis en heeft de motivering van de beslissing in hoger beroep uitvoerig besproken. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet kan volhouden dat de openstaande facturen nog verschuldigd zijn, nu [appellante] recht heeft op terugbetaling van de reeds betaalde facturen. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] in verzuim verkeerde en dat de grieven van [appellante] slagen. Het bestreden vonnis wordt vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] wordt afgewezen, terwijl de tegenvordering van [appellante] wordt toegewezen.

De uitspraak van het hof houdt in dat [geïntimeerde] verplicht is om het bedrag van € 13.414,28 aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Het hof verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [geïntimeerde] direct moet voldoen aan de betalingsverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.283.244
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, 8451522)
arrest van 18 oktober 2021
in de zaak van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
advocaat: mr. E.C. van Lent,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, gedaagde in reconventie
advocaat: mr. I.M.G. Maste.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 27 oktober 2020 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 januari 2021;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte van [appellante] ;
- de akte van [geïntimeerde] .
1.3.
Vervolgens zijn de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.8 van het (bestreden) vonnis van 26 augustus 2020.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
[geïntimeerde] is advocaat. Zij heeft vanaf (omstreeks) januari 2019 in opdracht van [appellante] werkzaamheden verricht in verband met de echtscheiding van [appellante] . [geïntimeerde] heeft aan [appellante] voorgesteld om er vooralsnog vanuit te gaan dat [geïntimeerde] (uiteindelijk) niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking zou komen en haar, op basis van het aantal gewerkte uren, nota’s te sturen. De tekst van de door [geïntimeerde] opgestelde en door [appellante] voor akkoord ondertekende opdrachtbevestiging luidt – op dit punt – onder meer als volgt:
“Indien mijnheer(de (ex-)echtgenoot van [appellante] -hof)
de woning gaat overnemen of deze verkocht zal worden aan derden, krijgt u een aanzienlijke overwaarde. In dat geval zult u niet in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand door de overheid. Indien u de woning zult overnemen, ontvangt u geen overwaarde en zult u waarschijnlijk wel voor gefinancierde rechtsbijstand door de overheid in aanmerking komen. Ik stel voor dat ik er vooralsnog vanuit ga dat u niet voor gefinancierde rechtsbijstand door de overheid in aanmerking komt. Ik zal dan op dit moment ook nog geen toevoeging voor u aanvragen omdat indien u de helft van de overwaarde krijgt uitgekeerd door de resultaatsbeoordeling aan het eind de eventueel verleende toevoeging weer wordt ingetrokken. Mijn werkwijze is dan zo dat ik werk alsof u geen gefinancierde rechtsbijstand door de overheid ontvangt en tijdens de procedure mijn nota’s aan u zend.
Indien over enige tijd mocht blijken dat u degene bent die de woning overneemt en voor gefinancierde rechtsbijstand door de overheid in aanmerking komt, zal ik zodra dit gebleken is, alsnog een toevoeging voor u aanvragen De eventueel betaalde nota’s worden dan uiteraard met u worden verrekend.”
3.2.
[geïntimeerde] heeft vervolgens op basis van door haar gewerkte uren diverse facturen aan [appellante] gestuurd. Tot een bedrag van € 13.414,28 zijn deze facturen door [appellante] betaald. Twee facturen ad € 865,85 en € 358,28, in totaal € 1.224,13, zijn niet voldaan. Omstreeks augustus 2019 is [appellante] overgestapt naar een andere advocaat en [geïntimeerde] heeft toen haar werkzaamheden voor [appellante] gestaakt. Korte tijd later, omstreeks 8 oktober 2019, is gebleken dat [appellante] de gezamenlijke (koop)woning (hierna: de woning) toebedeeld zou krijgen onder uitkoop van haar (ex-)echtgenoot. Haar nieuwe advocaat heeft ten behoeve van [appellante] een toevoeging aangevraagd. [geïntimeerde] had [appellante] op dat momt (al) gedagvaard voor de rechtbank ter zake de twee openstaande facturen.
3.3.
Volgens [geïntimeerde] heeft het aanvragen (en toekennen) van een toevoeging door de nieuwe advocaat van [appellante] geen invloed op de verschuldigdheid door [appellante] van de twee openstaande facturen, omdat met het vertrek van [appellante] de overeenkomst van opdracht was geëindigd. [appellante] ziet dat anders. Dat zij gefinancierde rechtsbijstand kreeg, betekent dat zij die facturen niet hoeft te betalen en dat zij daarenboven recht heeft op terugbetaling van de reeds door haar betaalde facturen. Een daartoe strekkende tegenvordering is door haar ingesteld in de (door [geïntimeerde] aanhangig gemaakte) procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en de (tegen)vordering van [appellante] afgewezen omdat [appellante] naar een andere advocaat is overgestapt en de afspraken tussen [geïntimeerde] en [appellante] daarmee tot een einde zijn gekomen (en [geïntimeerde] ook geen toevoeging meer kon aanvragen voor [appellante] ).
3.4.
[appellante] komt met twee grieven (bezwaren) op tegen dit vonnis. Het hof overweegt als volgt.
3.5.
Ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst (van opdracht) kwam [appellante] , gelet op haar inkomens- en vermogenstoestand, in aanmerking voor een toevoeging. Als [appellante] de echtelijke woning niet van haar ex-echtgenoot zou kunnen overnemen, zou haar een deel van de overwaarde toekomen. In dat geval zou een haar mogelijk toegekende toevoeging later weer worden ingetrokken. Daarom heeft [geïntimeerde] bij de totstandkoming van de overeenkomst aan [appellante] voorgesteld om er vooralsnog vanuit te gaan dat [appellante] de woning niet van haar
(ex-)echtgenoot zou kunnen overnemen wat zou betekenen dat zij (achteraf bezien) niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking zou komen. [geïntimeerde] had er ook voor kunnen kiezen om een toevoeging aan te vragen en af te spreken dat zij, in het geval die toevoeging later alsnog zou worden ingetrokken omdat aan [appellante] een deel van de overwaarde van de woning zou worden uitgekeerd, alsnog op basis van gewerkte tijd facturen zou sturen. Het voorstel van [geïntimeerde] was dus niet in het belang van [appellante] . Ter comparitie heeft [geïntimeerde] verklaard dat zij dat voorstel deed om latere incassoproblemen te voorkomen. [geïntimeerde] deed dat voorstel dus vooral in haar eigen belang.
3.6.
[appellante] mocht er op grond van de tekst van de overeenkomst van opdracht vanuit gaan dat zij de aan [geïntimeerde] betaalde factuurbedragen terug zou krijgen als zij de woning kon overnemen en (definitief) voor een toevoeging in aanmerking zou komen. Als [appellante] niet naar een andere advocaat was overgestapt dan had, zo staat tussen partijen vast, [geïntimeerde] een toevoeging aangevraagd en de betaalde facturen verrekend – wat neerkwam op het grotendeels terugbetalen van hetgeen door [appellante] was betaald – en de nog niet betaalde nota’s gecrediteerd.
3.7.
Door de niet voorziene situatie dat [appellante] naar een andere advocaat was overgestapt toen bleek dat zij de woning (wel) kon overnemen kon [geïntimeerde] die toevoeging niet meer (zelf) aanvragen. Volgens [geïntimeerde] is het voor het ‘recht’ op verrekening van de betaalde factuurbedragen noodzakelijk dat zij zelf de toevoeging zou aanvragen. Het lag daarom op haar weg om [appellante] hierop te wijzen toen bleek dat [appellante] naar een andere advocaat wilde overstappen. [geïntimeerde] is tenslotte de ter zake deskundige partij die zelf ervoor had gekozen om niet direct een toevoeging aan te vragen, terwijl [appellante] daarvoor wel in aanmerking kwam. [geïntimeerde] had op dat moment (desnoods) kunnen voorstellen die toevoeging alsnog aan te vragen Dat bij het vertrek van [appellante] nog niet duidelijk was of [appellante] de woning kon overnemen maakt dat, gezien de stellingname van [geïntimeerde] , niet anders. [appellante] heeft uit de overeenkomst niet kunnen begrijpen dat zij haar recht op gefinancierde rechtsbijstand zou verliezen door over te stappen naar een andere advocaat. [geïntimeerde] kan er daarom geen beroep op doen dat de in de overeenkomst van opdracht genoemde toevoegingsaanvraag niet meer door [geïntimeerde] (zelf) gedaan kon worden. [appellante] heeft tegenover [geïntimeerde] recht op de in de overeenkomst vermelde ‘verrekening’ van betaalde nota’s.

4.De slotsom

4.1.
De grieven slagen. Het bestreden vonnis wordt vernietigd. De vordering van [geïntimeerde] wordt alsnog afgewezen en de tegenvordering van [appellante] wordt alsnog toegewezen, omdat onweersproken vast staat dat [geïntimeerde] vanaf genoemde datum in verzuim verkeerde. [geïntimeerde] moet [appellante] terugbetalen wat [appellante] ter uitvoering van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van betaling.
4.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op € 720 voor salaris gemachtigde (2 punten x tarief ad € 360). De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 106,47
- griffierecht € 760
- salaris advocaat € 2.228 (twee punten x tarief II)
4.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Amersfoort van 26 augustus 2020 en doet opnieuw recht:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 13.414,28 (inclusief btw) te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 april 2020 tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellante] van alles wat [appellante] op grond van het vernietigde vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 720 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 866,47 voor verschotten en op € 2.228 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 163, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, L.M. Croes en M.P.M. Hennekens en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2021.