Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,wonende te [woonplaats2] ,
[geïntimeerde1],
2.[geïntimeerde2] ,3. [geïntimeerde3] ,4. [geïntimeerde4] ,allen wonende te [woonplaats3] ,
hierna:
[geïntimeerde2] , [geïntimeerde3]en
[geïntimeerde4],
gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.advocaat: mr. J.J. Paalman te Almelo.
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.2. Waar deze zaak over gaat
3.De vaststaande feiten
Alle partijen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
over die inbrengsom vanaf één jaar na het overlijden een rente verschuldigd was “gelijk aan de hypotheekrente die de Rabobank voor de financiering van agrarische bedrijven in rekening brengt”.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
15 januari 2020 als volgt beslist:
5.5. De vorderingen in hoger beroep
grieven 6 en 7aangegeven dat hij in de appeldagvaarding weliswaar had gesteld beroep aan te tekenen tegen de beslissingen in de rechtsoverwegingen 5.6 en 5.7 van het vonnis, maar dat hij zich bij nader inzien met die beslissingen kan verenigen. Zijn vordering strekt tot vernietiging van dat vonnis behoudens de onderdelen 5.6 en 5.7, en tot toewijzing van zijn vorderingen in hoger beroep, die als volgt luiden:
I. Voor recht te verklaren dat de pachtovereenkomst tussen [appellant] en wijlen moeder van
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Omdat moeder ten tijde van haar overlijden haar gewone verblijfplaats had in Nederland is de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 van de Europese erfrechtverordening de bevoegde rechter. Het geschil is door de rechtbank beoordeeld naar Nederlands recht. Daartegen is (terecht) geen grief gericht, zodat ook in hoger beroep Nederlandse recht zal worden toegepast.
II.) moet het door Tennet betaalde bedrag van € 31.097,15 als vergoeding van schade worden verdeeld over drie erfgenamen ( [geïntimeerden] c.s) of over alle vijf de erfgenamen;
III.) op welk percentage dient de rente te worden bepaald die [geïntimeerde4] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde3] verschuldigd zijn over de door hen in te brengen waarde van hun legaten, en over welke periode zijn zij die rente verschuldigd.
Daarnaast grieft [appellant] ook tegen de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt ten aanzien van de afgifte van de legaten en de verdeling zoals vermeld in 5.9 van het dictum van dat vonnis.
Het hof zal de thema’s hieronder bespreken aan de hand van de stellingen van partijen.
Partijen hebben tegen die overweging niet gegriefd en het hof kan zich daar ook mee verenigen. Ook het hof acht zich dus bevoegd om over die kwestie te oordelen.
18 november 2004 (12 jaar vanaf 18 november 1992). [appellant] heeft niet aan de pachtkamer verzocht om verlenging van de pachtovereenkomst (art. 36 lid 3 Pachtwet (oud)).
betrokken -, maar een uitzondering daarop is gerechtvaardigd indien een vordering of een verzoek ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot zich niet ervoor leent in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken [1] . Opzegging van de pachtovereenkomst leent zich als zodanig niet voor betrekking in de verdeling van de gemeenschap en kan daarom dus door elk der verpachters worden gedaan.
6.7 Dat de pachtovereenkomst niet is doorgehaald in het register van de Grondkamer, legt geen gewicht in de schaal, omdat dat register niet bepalend is voor het al dan niet bestaan van een pachtovereenkomst.
Verder dient [appellant] het perceel te ontruimen, nu hij dat onbevoegdelijk gebruikt. Omdat [appellant] niet vrijwillig wil ontruimen bestaat grond voor versterking van een veroordeling tot ontruiming met een dwangsom. Tegen de door de rechtbank bepaalde hoogte daarvan heeft [appellant] verder niet gegriefd en het hof ziet zelf geen aanleiding om die dwangsom te wijzigen.
grieven 1 tot en met 5van [appellant] falen, dat zijn vordering sub I niet toewijsbaar is en dat de beslissingen sub 5.1 tot en met 5.5 bekrachtigd dienen te worden.
grief 8) dat de overeenkomst met Tennet al tot stand is gekomen in 2011 en dat het niet aan hem heeft gelegen dat het vonnis van 7 juli 2010 toen nog niet was uitgevoerd. De door Tennet betaalde vergoeding dient volgens hem daarom te worden verdeeld over de vijf eigenaren van de percelen.
De vordering van [appellant] sub III primair, indien toegewezen, tast wel de verdeling van de nalatenschap aan, maar nog niet de levering van een legaat. Ook niet als die levering heeft plaatsgevonden (of nog zal plaatsvinden), waarbij het vonnis in de plaats is getreden (of zal treden) van een daarvoor vereiste rechtshandeling. De grieven van [appellant] richten zich namelijk niet op de toedeling en levering van de legaten aan legatarissen -daar kan hij mee instemmen en hij vordert ook zelf de afgifte van die legaten-, maar alleen op het bedrag dat de legatarissen voor die toedeling aan rente in de nalatenschap dienen in te brengen.
In zoverre zijn de grieven en de vordering niet gericht op de aantasting van een beslissing waarmee de betrouwbaarheid van de openbare registers in het geding is.
Voor de volledigheid merkt het hof over de verschuldigde rente tot aan het vonnis van
7 juli 2010 op, dat de beslissingen in dat vonnis gezag van gewijsde hebben gekregen, doordat het hof in zijn arrest van 26 november 2013 dat vonnis heeft bekrachtigd en tegen het arrest van het hof geen cassatie is ingesteld. Het stond dus al vast dat over de periode tot aan het vonnis van 7 juli 2010 geen hoger percentage is verschuldigd dan 4%.
In het testament is bepaald dat de inbrengsom dient te worden verrekend bij de verdeling. Die verdeling heeft plaatsgevonden in het (onaantastbare) vonnis van 7 juli 2010. Daarna is dus in beginsel geen rente meer verschuldigd over de inbreng. De omstandigheid dat de levering van de legaten nog steeds niet heeft plaatsgevonden, biedt onvoldoende grond om een ook na de verdeling nog doorlopende verplichting tot betaling van rente over de inbrengsom aan te nemen. Dat vloeit in dit geval niet voort uit de (aanvullende werking van) de redelijkheid en billijkheid. Daarbij weegt mee dat het hof uit de gedingstukken ook niet kan afleiden dat de levering van de legaten bewust zou worden verhinderd door de legatarissen en dat, zonder nadere toelichting die ontbreekt, ook niet valt in te zien dat en waarom [appellant] door het uitblijven van die levering zou worden benadeeld.
grief 10komt [appellant] op tegen de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt ten aanzien van de afgifte van de legaten en de verdeling zoals vermeld in 5.9 van het dictum van dat vonnis.
Grieft 10 faalt dus en ook de beslissing van de rechtbank onder 5.10 dient te worden bekrachtigd.
7.7. De slotsom
8.8. De beslissing
19 oktober 2021.