In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak aan de [adres1] 444 in [woonplaats] voor het belastingjaar 2019, waarbij de heffingsambtenaar de waarde op € 406.000 heeft vastgesteld. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling en stelt dat de waarde € 367.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 21 september 2021 is het onderzoek via beeldbellen uitgevoerd. De heffingsambtenaar heeft zijn waardebepaling onderbouwd met een waardematrix en referentiewoningen, terwijl belanghebbende een taxatierapport heeft ingediend ter onderbouwing van zijn bepleite waarde. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast is geslaagd, onder andere omdat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de onroerende zaak en de referentiewoningen. Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak uiteindelijk vastgesteld op € 400.000, en de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
De uitspraak is openbaar gemaakt en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.