ECLI:NL:GHARL:2021:9786

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
200.288.978
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mentorschap en ontvankelijkheid in hoger beroep na overlijden betrokkene

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een mentorschap. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.C. Sneper, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarin een mentorschap was ingesteld voor betrokkene. Betrokkene is echter overleden na de mondelinge behandeling, wat de vraag opriep of verzoeker nog belang had bij de beoordeling van het hoger beroep. Het hof overweegt dat op grond van artikel 3:303 BW een voldoende concreet belang vereist is voor de beoordeling van het hoger beroep. Aangezien betrokkene is overleden, kan het verzoeker niet meer worden bereikt om als mentor benoemd te worden. Het hof concludeert dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep, omdat hij geen belang meer heeft bij de uitspraak. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.978
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8643703)
beschikking van 19 oktober 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn,
en
Stichting [verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: [verweerster] ,
advocaat: voorheen mr. N.P. Barské-Gelling te Veenendaal,
thans mr. J.A. Bussink te Veenendaal.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: betrokkene en/of de moeder,
en
[belanghebbende1],
wonende te [woonplaats1] , verder te noemen: [belanghebbende1] ,
en
[belanghebbende2],
wonende te [woonplaats1] , verder te noemen: [belanghebbende2] ,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[belanghebbende3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats2] ,
verder te noemen: [belanghebbende3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de kantonrechter), van 16 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 januari 2021;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Sneper van 29 juni 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 juli 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens [verweerster] , [naam1] , teamcoach, en [naam2] , behandelend arts, bijgestaan door de advocaat;
- [belanghebbende2] ;
- namens [belanghebbende3] , [naam3] .
Hoewel behoorlijk opgeroepen waren betrokkene en [belanghebbende1] niet aanwezig.
2.3
Na de mondelinge behandeling zijn ingekomen:
- een brief van [belanghebbende3] van 2 augustus 2021;
- een e-mailbericht van mr. Sneper van 20 augustus 2021;
- een e-mailbericht van mr. Bussink van 23 augustus 2021;
- een e-mailbericht van mr. Sneper van 23 augustus 2021.

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1935. [belanghebbende1] is de echtgenoot van betrokkene en verzoeker en [belanghebbende2] zijn de zonen van betrokkene en [belanghebbende1] .
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 30 juni 2020, heeft [verweerster] verzocht een mentorschap in te stellen ten behoeve van betrokkene en, naar het hof begrijpt, [belanghebbende3] te benoemen als mentor.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter een mentorschap ten behoeve van betrokkene ingesteld, [belanghebbende3] benoemd tot mentor en de beloning van de mentor vastgesteld op de tarieven die hiervoor zijn bepaald.
4.2
Verzoeker is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven betreffen de procedure in eerste aanleg en de benoemde mentor. Hij verzoekt het hof - naar het hof begrijpt en door verzoeker ter mondelinge behandeling in hoger beroep is bevestigd en anders dan uit het petitum zou kunnen worden afgeleid - bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen enkel ten aanzien van de benoeming van de mentor, en in zoverre opnieuw beschikkende, in plaats van [belanghebbende3] , hem als mentor te benoemen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist en in het belang van betrokkene acht.
4.3
[verweerster] voert verweer en vraagt het hof het hoger beroep van verzoeker niet-ontvankelijk, althans ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig met verbetering van de gronden, het zelfstandig tegenverzoek af te wijzen, een en ander met veroordeling van verzoeker in de proceskosten, waaronder begrepen een salaris voor de advocaat.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Bij de onder 2.3 genoemde brief van 2 augustus 2021 heeft [belanghebbende3] het hof bericht dat betrokkene [in] 2021 is overleden.
5.2
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag welke gevolgen het overlijden van betrokkene heeft voor de lopende procedure bij het hof.
5.3
Bij e-mailbericht van 20 augustus 2021 en van 23 augustus 2021 heeft mr. Sneper namens verzoeker het hof te kennen gegeven dat verzoeker graag een inhoudelijke uitspraak heeft, al dan niet in de vorm van een rechtmachtigheidstoets. Mr. Sneper verwijst daarbij naar de jurisprudentie over het procesbelang bij het verstrijken van de geldigheidsduur van een machtiging tot uithuisplaatsing en stelt dat deze analoog kan worden toegepast inzake het mentorschap. Met verwijzing naar artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) stelt mr. Sneper dat verzoeker recht heeft op een rechtigmatigheidstoets, want er geldt geen ontzegging van het procesbelang enkel op grond dat de periode waarvoor de maatregel gold is verstreken. Het opleggen van een mentorschap is evenals een machtiging tot uithuisplaatsing een beschermingsmaatregel.
5.4
Bij e-mailbericht van 23 augustus 2021 heeft [verweerster] zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. Vanwege het overlijden van betrokkene heeft verzoeker immers geen belang meer bij zijn verzoek.
5.5
Op grond van artikel 1:462 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) eindigt het mentorschap door de dood van betrokkene. Ingevolge 1:461 lid 1 onder a BW eindigt de taak van de mentor bij het einde van het mentorschap. Betrokkene is op 27 juli 2021 overleden zodat daarmee ingevolge de hiervoor vermelde artikelen het mentorschap en de taak van de mentor per die datum zijn geëindigd.
5.6
De vraag is thans of verzoeker in verband met het overlijden van betrokkene nog kan worden ontvangen in zijn verzoek in hoger beroep tot vernietiging van de bestreden beschikking, voor zover het de benoeming van de mentor betreft en tot benoeming van hem tot mentor van betrokkene. Het hof overweegt als volgt.
5.7
Op grond van het bepaalde in artikel 3:303 BW dient er een voldoende concreet belang te zijn bij de beoordeling in hoger beroep van de bestreden beschikking. Het belang moet voldoende zijn om de rechtsvordering die wordt ingesteld, te rechtvaardigen. Verzoeker heeft dit belang onvoldoende onderbouwd. Gezien het feit dat betrokkene inmiddels is overleden, kan het door verzoeker met zijn in het hoger beroep beoogde doel, om tot mentor over betrokkene te worden benoemd, niet meer worden bereikt. Evenmin vormt een door verzoeker mogelijk gewenst oordeel over de vraag of de kantonrechter terecht of ten onrechte niet hem heeft benoemd tot mentor, maar [belanghebbende3] , daarvoor voldoende rechtvaardiging.
Anders dan ouders bij een uithuisplaatsing van hun kind wordt verzoeker niet zelf in zijn rechten beperkt door het ten behoeve van betrokkene ingestelde mentorschap en de benoeming van de mentor, maar heeft hij in dat kader slechts een afgeleid belang. Verzoeker heeft geen andere bijkomende of bijzondere omstandigheden gesteld die maken dat de gevolgen van de bestreden beschikking een schending hebben opgeleverd van zijn privé leven of familie- en gezinsleven met betrokkene als bedoeld in artikel 8 EVRM.
5.8
Het hof is dan ook van oordeel dat verzoeker nu hij geen belang meer heeft bij zijn verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
Kostenveroordeling
5.9
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat, gelet op de aard van de zaak, iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E. de Boer en A.L.H. Ernes, bijgestaan door de griffier, en is op 19 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.