ECLI:NL:GHARL:2021:9719

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
200.296.313/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de vader over minderjarige kinderen na ernstige bedreiging van hun ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn drie minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, verzocht om een deskundige te benoemen die zijn opvoedvaardigheden zou onderzoeken voordat er een beslissing zou worden genomen over het ouderlijk gezag. De kinderen, [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3], stonden sinds 27 augustus 2019 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en waren uit huis geplaatst vanwege zorgen over hun verzorging en opvoeding. Het hof oordeelde dat de situatie van de kinderen ernstig bedreigd werd door de omstandigheden thuis, waaronder huiselijk geweld en de onvermogen van de ouders om voor de kinderen te zorgen. De vader had een licht verstandelijke beperking en er waren zorgen over de hechting en ontwikkeling van de kinderen. Het hof concludeerde dat het belang van de kinderen om duidelijkheid te krijgen over hun woonsituatie zwaarder woog dan het belang van de vader om het gezag te behouden. De beslissing van de rechtbank om het gezag van de vader te beëindigen werd dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.313/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 204350)
beschikking van 12 oktober 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Scholtens te Stadskanaal,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI/de voogd,
[het gezinshuis] B.V.
te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: het gezinshuis,
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 26 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n) ingekomen op 25 juni 2021;
- een journaalbericht namens de vader van 22 juli 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift;
- een brief van het gezinshuis van 2 augustus 2021;
- een e-mail van [naam1] (Stichting [naam2] ) van 4 augustus 2021.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] heeft bij ongedateerde brief zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek. Het hof heeft deze brief met instemming van partijen na de zitting ontvangen. In de brief geeft [de minderjarige1] aan dat hij blij is dat hij in [het gezinshuis] woont. Hij benoemt zaken die goed gaan. Dit komt overeen met wat de gezinsouders over de strekking van de brief ter zitting hebben meegedeeld. Verder vertelt [de minderjarige1] nog iets over de hond en de kat.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 23 september 2021 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door mr. J.S. Visser (kantoorgenoot van mr. Scholtens) en vergezeld van T. Johannes;
- [naam3] namens de raad en
- [naam4] en [naam5] namens het gezinshuis.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012,
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2015.
De ouders waren van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.2
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] stonden sinds 27 augustus 2019 onder toezicht van de GI. Met ingang van diezelfde datum is de GI gemachtigd [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] uit huis te plaatsen in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs. De maatregelen zijn daarna steeds verlengd.
3.3
[de minderjarige1] woont vanaf december 2017 op de zorgboerderij dan wel het gezinshuis van [het gezinshuis] . [de minderjarige2] woont hier sinds december 2018 en [de minderjarige3] sinds juli 2019. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben vanaf oktober 2018 eerst met instemming van de ouders bij familie gewoond.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter in de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beëindigd en de GI tot voogd over de kinderen benoemd.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof – zoals ter zitting nader uitgelegd – een deskundige te benoemen om onderzoek te doen naar zijn opvoedvaardigheden, waaronder begrepen zijn vermogen zich te onthouden van seksuele gedragingen naar de kinderen toe en pas na dat onderzoek te beslissen op het verzoek van de raad om het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Dat wil zeggen dat de raad niet wil dat de vader het ouderlijk gezag over de kinderen nog heeft.

5.De motivering van de beslissing

Wat in de wet staat
5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter onder andere het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
Dat betekent dat de rechter het gezag van een ouder kan beëindigen als die ouder zelf niet voor een kind kan zorgen. Het beëindigen van het gezag moet dan goed zijn voor het kind, omdat het dan veilig kan opgroeien.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind staan bij de vraag of de ouders geen ouderlijk gezag meer moeten hebben de belangen van het kind voorop. Wanneer het kind niet meer thuis woont, heeft het recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de nieuwe leefsituatie (het gezinshuis) en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
Wat het hof ervan vindt5.3 Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
5.4
Toen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] nog bij de ouders woonden waren er veel zorgen over hun verzorging en opvoeding. De ouders maakten veel ruzie (huiselijk geweld) en het was thuis niet veilig voor de kinderen. De ouders hebben veel en lange tijd hulp gekregen, maar het lukte hen niet om de situatie thuis te verbeteren voor de kinderen. Misschien was dat wel te moeilijk voor de ouders. De vader heeft een licht verstandelijke beperking. Uiteindelijk zijn de kinderen ergens anders gaan wonen omdat hun ontwikkeling ernstig werd bedreigd. De ouders vonden dat in het begin ook goed. Later is er een machtiging uithuisplaatsing gekomen.
5.5
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn kwetsbare kinderen. Zij hebben een ontwikkelingsachterstand en vertonen verschillende gedragsproblemen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben een licht verstandelijke beperking en [de minderjarige1] heeft ook ASS-problematiek. Er zijn zorgen over de hechtingsontwikkeling van de kinderen en hun seksuele ontwikkeling. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn misschien thuis bij de ouders seksueel misbruikt en [de minderjarige1] heeft het misschien gezien. Door alles wat de kinderen hebben meegemaakt is hun opvoeding extra moeilijk. De ouders waren daar niet toe in staat.
5.6
De vader wil nu dat onderzocht wordt of hij over een poosje wel zelf voor zijn kinderen kan gaan zorgen. Hij zegt dat hij zijn dochters niet seksueel heeft misbruikt en dat daar ook geen bewijs van is. Daarom moet eerst gekeken worden of de vader zijn kinderen zelf kan opvoeden voordat zijn gezag over hen wordt beëindigd. De vader wil dat een deskundige dat gaat onderzoeken.
5.7
Het hof vindt dat geen goed idee. [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] wonen namelijk al een hele tijd in het gezinshuis. Ze hebben het daar fijn en de gezinsouders kunnen goed voor hen zorgen, ook al is dat soms best zwaar. De periode van onzekerheid over de plek waar de kinderen mogen wonen (de aanvaardbare termijn), is nu voorbij. Het belang van de kinderen om duidelijkheid te krijgen over de plek waar zij mogen opgroeien weegt zwaarder dan het belang van de vader om het gezag over de kinderen te behouden. Die duidelijkheid is belangrijk voor de kinderen omdat zij dan al hun energie kunnen gebruiken om zich goed te ontwikkelen en zij zullen zich dan ook steeds beter durven te hechten. Dat is belangrijk, ook voor hun toekomst. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben al gezegd dat ze in het gezinshuis willen blijven wonen en niet thuis. Omdat de aanvaardbare termijn voorbij is, kan het onderzoek dat de vader vraagt er niet voor zorgen dat de vader zijn ouderlijk gezag behoudt. Daarom moet het niet plaatsvinden. Het is ook te belastend voor de kinderen. De moeder heeft dat begrepen en zij vindt het goed dat ze geen ouderlijk gezag meer heeft.
5.8
Plaatsing van de kinderen bij de vader kan ook niet omdat er zorgen zijn over eventueel seksueel misbruik van de kinderen in de tijd dat zij bij de ouders woonden. Onderzoek daarnaar is nog niet mogelijk omdat [de minderjarige2] en [de minderjarige3] er bij de zedenpolitie (nog) niet over kunnen praten. De beslissing over waar de kinderen mogen opgroeien kan daar niet op wachten, hoe moeilijk dat ook is voor de vader.
Conclusie
5.9
Het hof zal de beslissing van de rechtbank in stand laten. Dat betekent dat de vader geen ouderlijk gezag meer heeft over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 26 maart 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
wijst af het verzoek van de vader in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, A.W. Beversluis en S. Rezel, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 12 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.