ECLI:NL:GHARL:2021:9715

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
200.288.572/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag en ondertoezichtstelling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ouderlijk gezag van de vader over zijn kind, geboren in 2015. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, verzocht om gezamenlijk ouderlijk gezag. De rechtbank had eerder het verzoek van de vader afgewezen, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende gronden waren om dit verzoek af te wijzen. Het hof benadrukte dat ouders gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor hun kind en dat er binnen de kaders van de ondertoezichtstelling gewerkt moet worden aan het ouderschap door beide ouders. De vader en moeder hadden in het verleden problemen met communicatie, maar het hof vond dat dit niet in de weg stond aan het gezamenlijk gezag. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hadden twijfels over de samenwerking tussen de ouders, maar het hof was van mening dat de ondertoezichtstelling een beschermende factor zou zijn. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat het ouderlijk gezag mede aan de vader toekomt, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De moeder werd erop gewezen dat zij de vader op de hoogte moest houden van belangrijke zaken met betrekking tot hun kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.572/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 222791)
beschikking van 12 oktober 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A. Spekschoor te Lochem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.G.I.M. Schröder te Utrecht.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Overijssel, locatie Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 23 oktober 2018, 1 april 2019 en 12 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (laatstgenoemde beschikking hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 8 januari 2021;
- een journaalbericht namens de vader van 1 maart 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een mailbericht namens de moeder van 23 maart 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 september 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaten, en [naam1] namens de GI. Namens de raad heeft [naam2] via beeldbellen (Skype) deelgenomen aan de zitting.
2.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Spekschoor een afschrift van de beschikking van de rechtbank van 26 augustus 2021 (verlenging ondertoezichtstelling) aan het hof overhandigd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren te [woonplaats2] [in]
2015. [de minderjarige] is door de vader erkend. De moeder oefent het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit.
3.2
Bij (tussen)beschikking van 23 oktober 2018 heeft de rechtbank de beslissing met betrekking tot het gezamenlijk gezag (en de omgangsregeling) aangehouden in afwachting van een door partijen te volgen mediationtraject.
3.3
Bij (tussen)beschikking van 1 april 2019 heeft de rechtbank een voorlopige (begeleide) omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld en de beslissing met betrekking tot het gezag (en de omgangsregeling) aangehouden in afwachting van het onderzoek en rapport van de raad.
3.4
[de minderjarige] staat sinds 30 augustus 2019 onder toezicht van de GI. Deze maatregel geldt tot 30 augustus 2022.
3.5
[de minderjarige] is een weekend per veertien dagen bij de vader, als ook een deel van de vakanties.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot gezamenlijk ouderlijk gezag afgewezen.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
12 oktober 2020. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan
de orde te stellen. De vader verzoekt, zoals nader toegelicht ter zitting, om de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij mede met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt belast.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoek af te wijzen, zo nodig onder verbetering van de gronden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag hebben over hun kind(eren).
5.2
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat er geen mondeling overleg tussen de ouders van [de minderjarige] plaatsvindt. Zij communiceren alleen per e-mail met elkaar. Niet is in geschil dat de communicatie tussen de ouders te wensen overlaat. Voor het hof is het ontbreken van een goede communicatie nu geen reden om de vader niet mede met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te belasten omdat het hof vindt dat het aan de ouders is om in deze situatie binnen afzienbare tijd verbetering aan te brengen. Het hof vindt dat ouders hiervoor een zware inspanningsplicht hebben. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verhouding tussen partijen wel is verstoord, maar dat
zij desondanks in de afgelopen jaren positieve stappen hebben gezet. De ouders zijn
in februari 2020 gestart met een bemiddelingstraject bij [naam3] ( [naam3] ). Inmiddels is er ook een omgangsregeling tot stand gekomen die inhoudt dat
[de minderjarige] een weekend per veertien dagen bij de vader verblijft. Het traject bij [naam3] is
in november 2020 door de vader gestopt, omdat hij zich -doordat alleen de moeder het gezag over [de minderjarige] uitoefent- niet gehoord en buitenspel gezet voelde. Het hof kan het gevoel van de vader enigszins begrijpen, omdat -zoals de GI ter zitting van het hof heeft bevestigd- [naam3] uiteindelijk vooral de samenwerking met de moeder is aangegaan omdat zij belast was met het ouderlijk gezag. De moeder heeft vervolgens alleen een ouderschapsplan opgesteld, dat ook door de vader is ondertekend.
5.4
De raad en de GI hebben tijdens de mondelinge behandeling bij het hof naar voren gebracht dat het de ouders -vanwege een gebrek aan bereidheid, vertrouwen en vermogen- niet zal lukken om het ouderlijk gezag over [de minderjarige] samen uit te oefenen.
Deze verwachting brengt het hof niet tot de overtuiging dat [de minderjarige] klem of verloren
zal raken tussen de ouders wanneer de vader mede wordt belast met het ouderlijk gezag.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [de minderjarige] , gelet op haar jonge leeftijd, zelf nog niet betrokken is bij gezagsbeslissingen die over haar genomen moeten worden.
Nu ook niet is gebleken dat afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van
[de minderjarige] noodzakelijk is, ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van voornoemd uitgangspunt dat aan ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag toekomt. Het hof weegt bij zijn oordeel mee dat er sprake is van een ondertoezichtstelling en dat voor de uitvoering daarvan en de doelen die zijn gesteld, van belang is dat beide ouders een gelijkwaardige positie innemen en aan beide ouders (zo nodig) aanwijzingen kunnen worden gegeven.
5.5
Voor zover de moeder zich op het standpunt stelt dat de overdrachtsmomenten en omgangsregeling niet goed verlopen, dat er zorgen zijn over [de minderjarige] wanneer zij bij de vader verblijft en dat hij daarom niet geschikt en in staat is om het ouderlijk gezag over haar samen met de moeder uit te oefenen, overweegt het hof dat er geen omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit dit zou kunnen worden afgeleid. Het daartoe door de moeder aangevoerde, is onvoldoende.
Het hof gaat er van uit dat er in het kader van de ondertoezichtstelling door de GI toezicht wordt gehouden op het verloop van (de overdracht bij) de omgangsmomenten en dat er verder zal worden gewerkt aan verbetering van de communicatie en samenwerking tussen
de ouders. In dat kader ziet het hof de ondertoezichtstelling als maatregel die juist ook is bedoeld om de samenwerking tussen de ouders in het belang van [de minderjarige] te verbeteren. Immers juist vanwege het wantrouwen tussen ouders wordt [de minderjarige] ernstig bedreigd in haar ontwikkeling en is er een ondertoezichtstelling uitgesproken. Het hof vindt dat wantrouwen nu geen reden is om de vader niet mede te belasten met het ouderlijk gezag.
De vader en de moeder zijn beiden de ouders van [de minderjarige] en het is aan hen om zich tot het uiterste in te spannen om samen de verantwoordelijkheid voor hun dochter te dragen.
Een eenhoofdig gezag is niet de oplossing voor de bezwaren van de moeder. Immers ook indien de moeder eenhoofdig belast zou blijven met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] is zij ingevolge de wet verplicht om de ontwikkeling van de banden van [de minderjarige] met de vader te bevorderen als ook de vader te consulteren en te informeren. Het hof vindt daarom dat vanuit een gelijkwaardige positie binnen de kaders van de ondertoezichtstelling en in het belang van [de minderjarige] de ouders verder moeten werken aan hun ouderschap. Verwacht mag worden dat de ondertoezichtstelling een voldoende beschermende factor is bij de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Eerst indien blijkt dat een ouder bij de te nemen gezagsbeslissingen onvoldoende meewerkt kan op termijn een nieuw verzoek overwogen worden.
5.6
Gelet op het voorgaande, is het hof, in afwijking van het standpunt van de raad en de GI, van oordeel dat er op dit moment onvoldoende gronden aanwezig zijn voor afwijzing van het verzoek van de vader om hem mede met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te belasten. Dit brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en met ingang van heden de vader -gezamenlijk met de moeder- met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] zal belasten. Het hof merkt ten overvloede op dat de moeder de vader op de hoogte diende te houden van alle belangrijke zaken die met [de minderjarige] te maken hebben, wat zij tot nu toe
-in strijd met haar informatieplicht- niet altijd (tijdig) heeft gedaan, maar dat de vader als gezaghebbende ouder nu ook zelf informatie, van bijvoorbeeld de basisschool waar [de minderjarige] naar toegaat, kan opvragen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 12 oktober 2020, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , geboren te [woonplaats2] [in]
2015, (voortaan) mede aan de vader toekomt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.A. Vermeulen en M. Weissink, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 12 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.