Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de akte van [geïntimeerde] van 27 augustus 2021 met producties,
- het proces verbaal van de op 7 september 2021 gehouden comparitie van partijen.
3.Waar deze zaak over gaat en wat het hof beslist
4.4. De vaststaande feiten
[geïntimeerde] was/is directeur-eigenaar van een groot import- en exportbedrijf.
Op 10 november 2016 heeft [appellant] een rondleiding in zijn woning verzorgd voor [geïntimeerde] en enkele gasten van hem, waaronder de heer [naam3] , een galeriehouder die zowel zaken deed met [geïntimeerde] als [appellant] . Tijdens die rondleiding heeft [appellant] aan [geïntimeerde] en zijn gasten verschillende kunstvoorwerpen getoond die hij in zijn woning uitgestald had, waaronder twee Chinese beeldjes van (vrouwelijke) polospelers te paard. [geïntimeerde] toonde belangstelling voor die beeldjes en heeft diezelfde avond de beide beeldjes gekocht voor een prijs van € 250.000,-.
5.5. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
één grief. In die grief betwist hij op verschillende gronden dat hij moet worden aangemerkt als handelaar. Verder vult hij zijn stellingen aan met de stelling dat geen sprake is geweest van een “verkoop buiten verkoopruimte”.
De vraag ligt voor of [appellant] met betrekking tot die overeenkomst heeft te gelden als een handelaar (verkoper die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf).
“handelaar:iedere natuurlijke of rechtspersoon die handelt in het kader van zijn
handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, (…)”.
De bepaling vormt de implementatie van artikel 2 van de Richtlijn 2011/83/EU (de “richtlijn consumentenrechten”) en moet derhalve richtlijnconform worden uitgelegd.
In het “Kamenova arrest” van het Europese Hof van Justitie (HvJEU) van 4 oktober 2018 (EU:C:2018:808) heeft het HvJEU het begrip handelaar uitgelegd. Dat arrest heeft weliswaar specifiek betrekking op de uitleg van het begrip “handelaar” in de Europese richtlijn “oneerlijke handelspraktijken” (Richtlijn 2005/29), maar het arrest vermeldt dat het ook geldt voor het begrip “handelaar” in de “richtlijn consumentenrechten”.
Volgens het HvJEU kan een bepaalde activiteit slechts als een “handelspraktijk” worden aangemerkt “indien de persoon handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepspraktijk, hetgeen door de rechter moet worden geverifieerd in het licht van alle relevante omstandigheden van het geval”. In overweging 38 van het arrest wordt een aantal aspecten genoemd dat in die beoordeling kan worden betrokken, te weten:
“of de verkoop (…) op georganiseerde wijze plaatsvindt, of deze verkoop een winstoogmerk heeft, of de verkoper met betrekking tot de aangeboden goederen beschikt over informatie en technische vaardigheden waarover de consument niet noodzakelijk beschikt, waardoor hij zich in een gunstigere positie bevindt dan de particulier, of de verkoper een rechtsvorm heeft aangenomen die het hem mogelijk maakt handelsdaden te stellen alsook in welke mate de (…) verkoop verband houdt met de commerciële en beroepsmatige activiteit van de verkoper, of de verkoper btw-plichtig is, of (…) de verkoper nieuwe of tweedehandsgoederen koopt om die te verkopen, waardoor deze activiteit met een zekere regelmaat, frequentie en/of gelijktijdig met zijn commerciële of beroepsactiviteit plaatsvindt, of de te koop aangeboden producten allemaal van hetzelfde type zijn of dezelfde waarde hebben, in het bijzonder of het aanbod is geconcentreerd op een beperkt aantal producten.”
- Volgens [appellant] verkeerde hij voorafgaand aan de verkoop al enige tijd in financiële problemen en heeft hij daarom enkele objecten aan [geïntimeerde] verkocht. Hij had [geïntimeerde] daarbij ook over zijn financiële problemen geïnformeerd. [appellant] heeft de beeldjes niet ter verkoop aan [geïntimeerde] aangeboden, maar had voorafgaand aan de rondleiding in zijn woning wel de hoop die avond wat te kunnen verkopen.
Het verkopen van stukken die de verkoper alleen in “consignatie” heeft is in de kunstwereld een bekend fenomeen en past bij een handelaar. In zijn processtukken verklaart [appellant] weliswaar dat hij ten tijde van de verkoop al eigenaar was van de beeldjes, maar hij heeft daarvan geen enkele onderbouwing verstrekt. Zo ontbreekt een verklaring van de intermediair uit Hong Kong. Ook ontbreekt enig document waaruit kan blijken dat [appellant] voor die beeldjes inderdaad een koopsom van € 220.000,- diende te voldoen. Aan die stelling dient derhalve als onvoldoende onderbouwd voorbij gegaan te worden. Overigens: ook als [appellant] de beeldjes ten tijde van de verkoop al wel in eigendom mocht hebben verkregen, maar alleen nog niet betaald had, blijft gelden dat de verkoop van de beeldjes past bij de verkoop door een handelaar. Bij een verzamelaar past niet dat beeldjes worden aangekocht met de bedoeling om ze weer gelijk (met winst) te verkopen.
7.De slotsom
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
8.De beslissing
12 oktober 2021.