In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011 heeft bevestigd. De Inspecteur had aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd, omdat de uitbetaalde heffingskortingen van € 1.987 niet meer rechtmatig waren, nadat de partner van belanghebbende een verliesverrekening had aangevraagd. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, met veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten.
Het Hof heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op de juiste wijze was verzonden. Het Hof concludeert dat de Inspecteur bevoegd was om de navorderingsaanslag op te leggen, omdat deze binnen de wettelijke termijn van acht weken na de onherroepelijkheid van de carry-backbeschikking was gedaan. Het Hof heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel van belanghebbende verworpen, omdat de uitlatingen van de Inspecteur niet voldoende waren om te concluderen dat er geen navordering zou plaatsvinden. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.