ECLI:NL:GHARL:2021:950

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
21-001366-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in ontnemingsvordering na vrijspraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 28 februari 2017. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen een verdachte die in een eerdere strafzaak was vrijgesproken van woninginbraak. De rechtbank had de ontnemingsvordering afgewezen, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 19 januari 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een bedrag van € 200.000,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel had ingeschat en een verplichting tot betaling van € 197.400,- aan de staat had voorgesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat, volgens artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, het openbaar ministerie alleen ontvankelijk kan zijn in een ontnemingsvordering als er een veroordeling is voor een strafbaar feit. Aangezien de verdachte in de strafzaak was vrijgesproken, concludeerde het hof dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de ontnemingsvordering. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een veroordeling in het kader van ontnemingsvorderingen en bevestigt dat een vrijspraak leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in dergelijke zaken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001366-17
Uitspraak d.d.: 2 februari 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 28 februari 2017 met parketnummer 18-950059-14 in de ontnemingszaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
zonder bekende vast woon- of verblijfplaats hier te lande,
volgens eigen opgave ter zitting wonende te: [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 200.000,- en oplegging aan betrokkene van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag van € 197.400,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman,
mr. D. Fontein, naar voren is gebracht.

De uitspraak waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft bij beslissing van 28 februari 2017 de ontnemingsvordering afgewezen.
Het hof verenigt zich niet met de uitspraak waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht houdt in dat op vordering van het openbaar ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit, de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit het wettelijk systeem, meer in het bijzonder uit artikel 511e, eerste lid, in verbinding met artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering, moet worden afgeleid dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit aan de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat.
Betrokkene is in de strafzaak bij arrest van dit hof van 2 februari 2021 (parketnummer 21-001365-17) vrijgesproken van het tenlastegelegde, te weten: een woninginbraak, waarbij een bedrag van € 200.000,- zou zijn buitgemaakt.
Deze vrijspraak brengt mee dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. M. Aksu, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 2 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.