ECLI:NL:RBNNE:2017:708

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
18/950059-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachten in diefstalzaak met wisselende verklaringen en onvoldoende bewijs

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal van een kluis en sieraden in de gemeente Emmen, heeft de rechtbank Noord-Nederland op 28 februari 2017 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken omdat de rechtbank niet overtuigd was van zijn betrokkenheid bij de diefstal. Tijdens de zitting op 14 februari 2017 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. D. Fontein, was wel aanwezig. De officier van justitie had geconcludeerd dat het ten laste gelegde kon worden bewezen, verwijzend naar verklaringen van de aangevers en camerabeelden. De verdediging betwistte echter de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen en stelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen inconsistent waren en dat er ruimte was voor alternatieve scenario's. De rechtbank vond dat de verklaringen van getuige [getuige 1] niet geloofwaardig waren, vooral omdat deze getuige zijn belastende verklaring pas veel later had afgelegd. Ook de verklaringen van getuige [getuige 2] werden als onbetrouwbaar beschouwd. Gezien de verschillende verklaringen en het gebrek aan sluitend bewijs, kon de rechtbank niet concluderen dat de verdachte de diefstal had gepleegd.

Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank besloot ook dat het in beslag genomen geldbedrag van € 2400,- aan de verdachte moest worden teruggegeven, aangezien hij was vrijgesproken. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4], werden niet ontvankelijk verklaard in hun vordering, die alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. H.H.A. Fransen, en de andere rechters mr. C.M.M. Oostdam en mr. R. Depping.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.950059-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2017.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. D. Fontein, advocaat te Koog aan de Zaan, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 7 juli 2014 tot en met 10 juli 2014 te en in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan/nabij de [straatnaam] heeft weggenomen een kluis met inhoud, een hoeveelheid sieraden (waaronder horloges) en/of een of meer sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen, in die zin dat alleen verdachte de kluis uit de woning van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft weggenomen. De officier van justitie heeft verwezen naar de verklaringen van aangevers. Voorts naar de verklaring van [getuige 1] dat verdachte aan [getuige 1] heeft toegegeven dat hij bij aangevers de kluis en sieraden had gestolen. Ook heeft de officier van justitie verwezen naar de camerabeelden waarop is te zien dat rond middernacht een persoon de woning van aangevers verlaat en een groot voorwerp draagt. Naar het standpunt van de officier van justitie is verdachte die persoon en draagt hij de weggenomen kluis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers. Zij verklaren wisselend omtrent de hoogte van het geldbedrag dat zich in de gestolen kluis bevond en ook de herkomst van het geld en aan wie het nu daadwerkelijk toebehoort blijft onduidelijk.
Gelet op de verklaring van aangever [slachtoffer 1] dat de kluis rond de 80 kilo weegt, acht de raadsman het niet mogelijk dat de persoon op de camerabeelden die kluis in zijn eentje uit de woning draagt, kennelijk ook zonder merkbare inspanning. Voorts zijn de beelden niet van een dusdanige kwaliteit dat de persoon op die beelden is te herkennen als verdachte.
Verdachte heeft erkend dat hij in de woning is geweest, maar heeft aangegeven dat hij de woning van aangevers heeft verlaten vóórdat medeverdachte [medeverdachte 1] de woning verliet. Hij heeft de woning aan de achterzijde verlaten en is vervolgens opgehaald door medeverdachte [medeverdachte 2] , die dat ook heeft bevestigd.
De raadsman meent dat geen gewicht kan worden toegekend aan de -belastende- verklaring van [getuige 1] . Niet alleen ontkent verdachte dat hij aan [getuige 1] heeft verteld dat hij bij aangevers zou hebben ingebroken, maar [getuige 1] legt deze belastende verklaring pas af als hij op 13 april 2016 door de rechter-commissaris wordt gehoord. Bij zijn verhoor door de politie op 9 december 2014 geeft [getuige 1] aan dat verdachte tegenover hem heeft ontkend de inbraak te hebben gepleegd. De raadsman acht het voorts opmerkelijk dat [getuige 1] deze voor het onderzoek belangrijke informatie eerst eind 2014 met aangever [slachtoffer 1] deelt terwijl [getuige 1] , volgens eigen zeggen een goede vriend van aangever, eind juli 2014 al over die informatie beschikte.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken uit het dossier is voldoende komen vast te staan dat uit de woning van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] in de periode van 7 juli 2014 tot en met 10 juli 2014 een kluis (met inhoud) en sieraden zijn weggenomen.
Blijkens de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn zij op 7 juli 2014 rond 19.00 uur de woning van aangevers binnen gegaan omdat [medeverdachte 1] -die over een sleutel beschikte- nog enige werkzaamheden in de woning had te verrichten. Dit wordt bevestigd door de camerabeelden. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte in de woning van aangevers is gebeld en dat hij vervolgens de woning aan de achterzijde heeft verlaten omdat hij zou worden opgehaald bij de rotonde in de nabijheid van de woning van aangevers. Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard dat zij de woning aan de voorzijde heeft verlaten en dat zij vervolgens met haar auto is weggereden. Ook dit wordt bevestigd door camerabeelden.
Op die beelden is vervolgens te zien dat op dezelfde dag rond middernacht de buitenlamp van de woning van aangevers aangaat. Vervolgens loopt een persoon die kennelijk een groot voorwerp vasthoudt de oprit af en deze persoon gaat vervolgens het pad naast de woning van aangevers op en loopt in de richting van het fietspad dat achter de woning van aangevers langsloopt. Verdachte heeft ontkend dat hij de persoon is die op de beelden is te zien. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij verdachte op 7 juli 2014 aan het begin van de avond bij de rotonde heeft opgehaald.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat aan de voor verdachte belastende verklaringen van getuige [getuige 1] geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend en overweegt daartoe het volgende.
In zijn eerste verklaring geeft getuige [getuige 1] aan dat verdachte met hem heeft gesproken over de inbraak bij aangevers op het moment dat hij met verdachte in de penitentiaire inrichting in [plaats] verbleef. [getuige 1] verklaart dan dat verdachte tegenover hem heeft ontkend dat hij iets met de inbraak te maken had. Als [getuige 1] op 13 april 2016 door de rechter-commissaris wordt gehoord, verklaart hij dat verdachte wél tegenover hem heeft toegegeven dat hij de inbraak had gepleegd. Ook is opmerkelijk dat [getuige 1] die belangrijke informatie eerst in december 2014 met aangever [slachtoffer 1] deelt, terwijl [getuige 1] -volgens eigen zeggen- al eind juli 2014 over die informatie beschikte.
Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring die [getuige 1] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd niet geloofwaardig en derhalve niet bruikbaar voor het bewijs van het tenlastegelegde.
Ook getuige [getuige 2] heeft belastend over verdachte verklaard, maar zijn verklaringen zijn niet consistent en hij geeft niet aan hoe hij aan die belastende informatie is gekomen. Ook kan uit de verklaringen van [getuige 2] worden afgeleid dat hij mogelijk andere motieven had dan het aan het licht brengen van de waarheid omtrent de dader(s) van de inbraak bij aangevers. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaringen van [getuige 2] eveneens niet betrouwbaar en niet bruikbaar om het tenlastegelegde te bewijzen.
Gelet op de verschillende en wisselende verklaringen, niet alleen van getuigen, maar ook van aangevers zelf, zowel direct na de diefstal als ook na verloop van tijd, biedt het dossier ruimte voor verschillende alternatieve scenario’s. Daarbij zijn zeker scenario’s die wijzen op mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de inbraak, maar het dossier bevat onvoldoende bewijsmiddelen waarmee een eventuele betrokkenheid van verdachte bij die diefstal op sluitende wijze kan worden gestaafd.
Dit leidt er toe dat niet geconcludeerd kan worden dat verdachte de verweten diefstal heeft gepleegd.
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag ad € 2400,- moet worden teruggegeven aan verdachte nu hij zal worden vrijgesproken van de verweten inbraak.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] hebben zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partijen in het strafproces gevoegd
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partijen zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering en de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart
niet bewezenhetgeen verdachte is ten laste gelegd en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] in hun vordering niet ontvankelijk zijn en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte de eigen kosten dragen.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 2400,- (zegge: tweeduizend vierhonderd euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en mr. R. Depping, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 februari 2017.