ECLI:NL:GHARL:2021:946

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
21-001721-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal, mishandeling, belediging en bedreiging van een politieagent

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor diefstal, mishandeling, belediging en bedreiging van een politieagent. De feiten vonden plaats op 18 oktober 2018, waarbij de verdachte meerdere blikjes alcoholische drank en levensmiddelen heeft gestolen. Daarnaast heeft hij de politieagent mishandeld door in zijn gezicht en keel te spugen, beledigd met kwetsende woorden en bedreigd met geweld tegen de agent en diens moeder. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal tot een gevangenisstraf van acht weken toegewezen, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij, de politieagent, heeft een schadevergoeding van €750,- toegewezen gekregen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de verdachte van een deel van de tenlastelegging heeft vrijgesproken, maar de overige feiten wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001721-19
Uitspraak d.d.: 2 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2019 met parketnummer 16-207028-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor alle 4 de tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 750,- met schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. A.M.J. Joris, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van
€ 750,-.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 18 oktober 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, (telkens) één of meerdere blikjes (alcoholische) drank en/of één of meerdere levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [naam1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. primair
hij op of omstreeks 18 oktober 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, een ambtenaar, [benadeelde partij] (hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [benadeelde partij] in zijn gezicht en/of keel te spugen;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 18 oktober 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij] (hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [benadeelde partij] in zijn gezicht en/of keel te spugen;
3.
hij op of omstreeks 18 oktober 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij] (hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Je kankermoeder, die zit in mijn zak" en/of "Jullie zijn kankerlijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 18 oktober 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, (de moeder van) [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij] dreigend de woorden toe te voegen:
-"Zal ik je dan maar niet op je bek slaan?",
-"Ik neuk je kankermoeder. Doe maar handboeien om, voor ik je op je bek sla" en/of
-Ik neuk je kankermoeder. Ik ga naar je kankermoeder toe en dan maak ik haar dood. Je gaat zien", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 4 tenlastegelegde feit

De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat de verdediging zich refereert aan het oordeel van het hof ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 en dat vrijspraak wordt bepleit ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verbalisant niet de redelijke vrees zal hebben gehad dat verdachte de door hem geuite bedreigingen daadwerkelijk ten uitvoer zou brengen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat ten aanzien van de moeder van verdachte in ieder geval geen sprake is van bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De door verdachte gebezigde woorden: "Zal ik je dan maar niet op je bek slaan?" en "Ik neuk je kankermoeder. Doe maar handboeien om, voor ik je op je bek sla", behelzen naar het oordeel van het hof geen bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling. Het hof zal verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling in de zin van artikel 285 Sr is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging, en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees zou kunnen ontstaan dat het misdrijf door de verdachte ten uitvoer zou worden gebracht.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig in artikel 285 Sr genoemd misdrijf is echter niet vereist dat dit misdrijf is gericht tegen de bedreigde persoon zelf. [1] Artikel 285 Sr is geplaatst in titel XVIII van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, waarin strafbaar zijn gesteld ‘Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. Dit door artikel 285 Sr beschermde rechtsgoed kan ook op het spel staan ingeval het misdrijf waarmee wordt gedreigd, is gericht tegen een ander dan degene tegen wie de bedreiging is geuit. Een dergelijke bedreiging kan immers een inbreuk maken op de persoonlijke vrijheid van degene tegen wie de bedreiging is geuit, die vergelijkbaar is met een bedreiging die op hem zelf betrekking zou hebben gehad.
De door verdachte gebezigde woorden “Ik ga naar je kankermoeder toe en dan maak ik haar dood. Je gaat zien.” hebben naar het oordeel van het hof naar hun betekenis een onmiskenbaar bedreigende strekking. Het hof gaat er vanuit dat de verbalisant zich door de door verdachte geuite woorden mede gezien wat er aan vooraf gegaan is, bedreigd voelde, hetgeen ook blijkt uit de door verbalisant gedane aangifte. Dat de verdachte op het moment dat hij zijn bedreigende woorden uitte niet in staat was de bedreiging ten uitvoer te brengen, kan niet redengevend zijn voor het antwoord op de vraag of de bedreiging naar aard en strekking bij de verbalisant de redelijke vrees kon doen ontstaan dat verdachte zijn bedreiging – later – ten uitvoer zou brengen.
Gelet op het bovenstaande acht het hof het onder 4 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen zoals hieronder weergegeven.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 18 oktober 2018 te [plaats] meerdere blikjes (alcoholische) drank en meerdere levensmiddelen, die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden, te weten aan de [naam1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2. primair
hij op 18 oktober 2018 te [plaats] een ambtenaar, [benadeelde partij] (hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [benadeelde partij] in zijn gezicht en keel te spugen.
3.
hij op 18 oktober 2018 te [plaats] opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij] (hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Je kankermoeder, die zit in mijn zak" en "Jullie zijn kankerlijers".
4.
hij op 18 oktober 2018 te [plaats] [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde partij] dreigend de woorden toe te voegen:
"Ik ga naar je kankermoeder toe en dan maak ik haar dood. Je gaat zien".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 18 oktober 2018 schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten. Naast het plegen van winkeldiefstal heeft verdachte een verbalisant mishandeld door hem in zijn keel en gezicht te spugen en heeft hij diezelfde verbalisant beledigd en bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het betreffen ernstige, zeer kwalijke feiten. Dat verdachte een verbalisant, die zijn werk deed, in het gezicht en in de keel spuugt en op dergelijke denigrerende manier heeft bejegend getuigt van een zeer groot gebrek aan respect. De walging die dit bij de verbalisant heeft opgeroepen is voorstelbaar. Uit het dossier blijkt dat daarnaast het in zijn keel gespuugd worden door verdachte voor de verbalisant langdurige, serieuze gevolgen heeft (gehad). Ook de feiten 2 en 3 getuigen van respectloos gedrag.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 december 2020 blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw dergelijke feiten te plegen.
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat het in detentie – verdachte is gedetineerd in verband met een andere zaak – goed lijkt te gaan met verdachte. Hij is niet betrokken bij opstootjes en gebruikt geen middelen. Verdachte lijkt met een schone lei te willen beginnen. Verdachte heeft niet mee willen werken aan Pro Justitia rapportage. Desgevraagd heeft de raadsman geen informatie kunnen geven omtrent de vraag of verdachte wezenlijke stappen heeft gezet in de richting van de reclassering of andersoortige begeleiding.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van acht weken, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te noemen bedrag. De vordering is door de verdediging onvoldoende weersproken en de verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de hoogte van de vordering. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 266, 267, 285, 300, 304 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 oktober 2018.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 2 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G. Souer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3400.