ECLI:NL:GHARL:2021:9300

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.265.989
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en bevoegdheid van de Nederlandse rechter in geschil over dienstverlening en contractuele verplichtingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de vennootschap Hülskens Wasserbau GmbH & Co. KG. De zaak betreft de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van [appellant], die zijn gebaseerd op een raamovereenkomst en een projectovereenkomst met Hülskens. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was, en [appellant] vorderde vernietiging van dit vonnis en verwijzing naar de rechtbank.

Het hof oordeelt dat de internationale rechtsmacht toekomt aan de rechter van de lidstaat waar de gedaagde partij, Hülskens, gevestigd is, namelijk Duitsland. [appellant] beroept zich op de bijzondere bevoegdheid van artikel 7 lid 1 sub a en b van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012, maar het hof concludeert dat de plaats van dienstverstrekking niet in Nederland ligt. De werkzaamheden van [appellant] werden voornamelijk vanuit Duitsland verricht, en er is onvoldoende bewijs dat hij zijn diensten hoofdzakelijk in Nederland heeft uitgevoerd.

Daarnaast wordt ook de mondelinge overeenkomst betreffende de afvoer van baggerspecie besproken. Het hof oordeelt dat ook voor deze overeenkomst de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, omdat de werkzaamheden in Duitsland plaatsvonden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.265.989
(zaaknummer rechtbank C/08/173816 / HA ZA 15-357)
arrest van 5 oktober 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. M. van Sintmaartensdijk,
tegen:
de vennootschap naar Duits recht
Hülskens Wasserbau GmbH & Co. KG,
gevestigd te Wesel, Duitsland,
geïntimeerde.
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Hülskens,
advocaat: mr. J.P.J.M. Naus.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het arrest van 19 november 2019 hier over. In dat arrest, gewezen in het hoger beroep van Maasgrond tegen Hülskens, is Hülskens ontslagen van de instantie, aangezien Maasgrond in hoger beroep geen advocaat heeft gesteld. Maasgrond is daarbij in de proceskosten veroordeeld.
1.2
Het verdere verloop van de procedure tussen [appellant] en Hülskens blijkt uit:
- de memorie van grieven van [appellant] ;
- de memorie van antwoord van Hülskens;
- de pleitnota’s van beide partijen in schriftelijk pleidooi.
1.3
Vervolgens zijn de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Hülskens is een Duitse baggeronderneming. Hülskens (als Auftraggeber) sloot met [appellant] (als Auftragnnehmer / Freie Mitarbeiter) op 25 februari 2009 een “
Vertrag über freie Mitarbeit” (hierna: de raamovereenkomst). Op basis van die overeenkomst verwierf [appellant] voor Hülskens opdrachten. Voor zover hier relevant hield de raamovereenkomst in:

§ 4 Weisungsfreiheit / Auftragserfüllung / Status
[…]
Der freie Mitarbeiter ist in der Wahl von Ort und Zeit seiner Tätigkeit frei.[…]
§ 7 Tätigkeitsort
Der jeweilige Ort der Auftragserledigung ergibt sich aus dem jeweiligen Einzelauftrag.
§ 8 Vergütung
Der Auftragnehmer erhält für seine[…]
Tätigkeit folgende Honorare (zzgl. der gesetzlichen Mehrwertsteuer)
Akquisition und Angebotserstellung 250 € / Tag
Bauleitung / Projektleitung 550 € / Tag
Fahrtkosten PWK des AN 0,25 € / km
Für Projekte, die der Auftragnehmer akquiriert hat und bei denen er mit der Projektleitung beauftragt wird, ist eine gesonderte Vergütungsvereinbarung zu treffen.
[…]
Die Auszahlung erfolgt unbar auf das dem Auftraggeber benannte Konto des freien Mitarbeiters oder einer seine Firmen.
2.2.
Een van de projecten waar [appellant] namens Hülskens op inschreef was de aanbesteding voor het project Baggeren van Waterbodems in het Twentekanaal c.a. en het vernieuwen van een tweetal trajecten damwand in het Twentekanaal. Rijkswaterstaat gunde het werk op 6 augustus 2009 aan Hülskens.
2.3.
Op 1 oktober 2009 sloten partijen een “Vertrag über projektbezogene freie Mitarbeit” (hierna: de projectovereenkomst). Voor zover hier relevant hield die overeenkomst in:
“[…]
[appellant] erhält den Auftrag die Projektleitung für das Projekt Twentekanaal zu übernehmen.
§ 2 Auftragsausführung
Zu dem Umgang des Auftrags gehören alle notwendigen statischen und planerischen Planungsmaßnahmen für das Projekt. Alle diese Leistungen sind in der vereinbarten Vergütung enthalten.
[…]
Auftragsumme € 6.960.000 excl. Mwst
Vergutungsvereinbarung in € € 174.000 excl. Mwst
[…]”
2.4.
[appellant] (althans de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Maasgrond B.V., waarvan [appellant] de middellijk bestuurder is) en Hülskens sloten ook een mondelinge overeenkomst die zag op de opslag van baggerspecie.
2.5.
De door Hülskens opgestelde schriftelijke opdrachtbevestiging luidt:
“[…]
Herrn
[appellant]
Im Hause
Beauftragung für die Entsorgung von Baggermassen
Da die Anlieferung der Bodenmassen in Almelo begonnen hat und Sie die erste Rechnung bereits gestellt haben, beauftragen wir Sie hiermit mit der Entsorgung von Baggermassen auf dem Spülfeld in Almelo (Buitenhaven Westzijde) gemäß unserer mündlich getroffenen Vereinbarungen.
Preis: 2.40 Euro je m3
Hülskens Wasserbau verspült die Massen mit eigenen Geräten in das Spülfeld. Dies ist Leistung von Hülskens Wasserbau. Im Preis sind sämtliche Aufwendungen für die Entsorgung des Materials enthalten. Hülskens Wasserbau entstehen keine weiteren Kosten für Weitertransport oder eventuelle Behandlungen des Materials etc.
[…]
Bedingungen: Es gelten die Einkaufsbedingungen Hülskens Wasserbau Stand August 2006.
Deutsches Recht unter Ausschluss des UN Kaufrechts
[…]”

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
In eerste aanleg vorderden [appellant] en Maasgrond veroordeling van Hülskens tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 100.000,00 en tot betaling aan (primair) Maasgrond (en subsidiair aan [appellant] ) van een bedrag van € 384.000,00 steeds te vermeerderen met rente en proceskosten.
3.2.
De rechtbank oordeelde in het eindvonnis van 3 oktober 2018 dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het vonnis van 3 oktober 2018 en verwijzing naar de rechtbank ter behandeling en beslissing, met veroordeling van Hülskens in de kosten van beide instanties.
4.2.
Met twee grieven komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de Nederlandse rechter onbevoegd is kennis te nemen van de vorderingen die zijn gebaseerd op de raam- en de projectovereenkomst.
4.3.
De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van [appellant] moet worden betantwoord aan de hand van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel I-bis). Het gaat hier immers om een burgerlijke zaak (artikel 1 lid 1 Brussel I-bis) en de vordering (in eerste aanleg) is ingesteld na 10 januari 2015 (artikel 66 lid 1 Brussel I-bis).
4.4.
Op grond van de hoofdregel van artikel 4 Brussel I-bis komt internationale rechtsmacht toe aan de rechter van de lidstaat waar de gedaagde partij (in dit geval Hülskens) gevestigd is. Dat is de Duitse rechter. [appellant] beroept zich op de bijzondere bevoegdheid van artikel 7 lid 1 sub a en b (tweede gedachtestreepje) Brussel I-bis. Op grond van die bepaling is ook de rechter bevoegd van de lidstaat waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt feitelijk is uitgevoerd of op grond van de overeenkomst moet worden uitgevoerd. Voor de verstrekking van diensten is dat de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden.
4.5.
Bij het bepalen van de plaats van dienstverstrekking zal eerst en vooral moeten worden onderzocht of een dergelijke plaats kan worden afgeleid uit de bepalingen van de overeenkomst (‘volgens de overeenkomst’). Bij de verrichting van diensten in verschillende lidstaten is de rechter van de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht, bevoegd om kennis te nemen van alle vorderingen uit de overeenkomst. Er wordt in dit verband gesproken over de ‘hoofddienst’; welk onderdeel van de dienstverrichting moet worden aangewezen als de hoofddienst, moet worden bepaald aan de hand van een economisch criterium. De rechter die onderzoekt of hem internationale rechtsmacht toekomt, dient zich bij dit onderzoek niet te beperken tot de stellingen van de eisende of verzoekende partij, maar moet ook acht slaan op alle hem ter beschikking staande gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en, in voorkomend geval, op de stellingen van de verwerende partij. Wel geldt in dit verband de beperking dat indien de verwerende partij de stellingen van de eisende of verzoekende partij betwist, de rechter in het kader van de bepaling van zijn bevoegdheid geen gelegenheid hoeft te geven voor bewijslevering (Hoge Raad 12 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:230).
4.6.
Het gaat hier om twee verschillende rechtsverhoudingen: het project Twentekanaal (waar de raamovereenkomst en projectovereenkomst op zien) en de afvoer van baggerspecie (waar de mondelinge overeenkomst en mogelijk de opdrachtbevestiging op zien). De vorderingen zijn gebaseerd op deze twee verschillende rechtsverhoudingen en het hof dient daarom voor elk van deze rechtsverhoudingen vast te stellen of de Nederlandse rechter internationale rechtsmacht toekomt.
Project Twentekanaal
4.7.
[appellant] stelt dat zijn bemiddelingswerkzaamheden gericht waren op Nederland, namelijk het verwerven van baggerwerkzaamheden in Nederland, en dat hij de directie en bouwbegeleiding van het project in Nederland zelf uitvoerde.
4.8.
De dienstverlening van [appellant] bestond uit, namens Hülskens, inschrijven op projecten en zo te bemiddelen bij het totstandkomen van overeenkomsten tussen Hülskens en derden. Dat die bemiddeling van [appellant] zou leiden tot overeenkomsten die Hülskens sloot met Nederlandse opdrachtgevers die in Nederland zouden worden uitgevoerd, is niet relevant voor het antwoord op de vraag naar de plaats waar [appellant] zijn diensten zou verrichten of heeft verricht. Dat moet nu juist worden vastgesteld aan de hand van de overeenkomst(en) tussen [appellant] en Hülskens, niet aan de hand van (later te sluiten) overeenkomsten tussen Hülskens en derden.
4.9.
Partijen zijn niet overeengekomen waar [appellant] zijn diensten zou verrichten. De raamovereenkomst verwijst daarvoor (expliciet: § 7 raamovereenkomst) naar de projectovereenkomsten. De projectovereenkomst bevat daarover geen bepaling. De opgedragen projectleiding zag op het maken van berekeningen en planning (“
alle notwendigen statischen und planerischen Planungsmaßnahmen”). Dat houdt niet in (en impliceert ook niet zonder meer) dat [appellant] feitelijk op de bouwplaats aanwezig diende te zijn. [appellant] stelt ook niets op grond waarvan het hof tot die uitleg van de projectovereenkomst zou kunnen komen. Nu niet is overeengekomen waar de diensten zouden worden verricht, is doorslaggevend waar [appellant] zijn diensten feitelijk verrichtte.
4.10.
Hülskens voert aan dat [appellant] zijn bemiddelingsdiensten verrichtte vanuit Duitsland: er was daar een kantoor voor hem beschikbaar en medewerkers van Hülskens verklaren dat [appellant] ongeveer 80% van zijn werktijd daar doorbracht en alleen voor “
Außentermine” het kantoor verliet (productie 15 bij incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, in eerste aanleg). Namens Hülskens was de heer [naam1] aanwezig op de bouwplaats in Nederland. Daartegenover stelt [appellant] dat hij “
onder meer” de wekelijkse bouwvergaderingen en werkoverleggen bijwoonde in Deventer en dat hij dagelijks op de bouwplaats in Nederland toezicht hield. Dat [naam1] daar aanwezig was, wil – volgens [appellant] – nog niet zeggen dat [appellant] daar niet dagelijks aanwezig was. Zijn werkzaamheden in Duitsland, zo stelt [appellant] , bestonden eruit dat hij “
wel eens zijn administratie bijwerkte in Duitsland en daar conferenties bijwoonde, alsmede rapporteerde.”
4.11.
Het bijwonen van wekelijks overleg in Nederland is onvoldoende om te oordelen dat [appellant] zijn diensten hoofdzakelijk in Nederland verrichtte. De stelling van [appellant] dat hij dagelijks op het bouwterrein in Nederland aanwezig was, acht het hof onvoldoende onderbouwd. Immers op 28 maart 2010 schreef [appellant] in een e-mail aan een derde partij:

De verhouding in Duitsland is erg gespannen door krapte qua kantoorruimte en momenteel conflict tussen mij en iemand van directie over zijn inmenging in mijn area, ik moet even rustig kunnen werken voor aantal projecten, liefst a.s. dinsdag zou ik al ergens anders willen zitten. Sleutel van kantoor is wel vereiste zodat ik later en vroeg kan werken.” Dat hij kantoorruimte nodig had om zijn kantoorruimte in Duitsland, bij Hülskens, te vervangen is niet te rijmen met de stelling dat hij op kantoor in Duitsland “
wel eens zijn administratie bijwerkte” en evenmin met de stelling dat hij iedere dag aanwezig was op de bouwplaats in Nederland: als dat juist zou zijn, valt immers niet in te zien waarom hij vervanging zocht voor de kantoorruimte die Hülskens hem in Duitsland ter beschikking had gesteld. De omschrijving van de opgedragen werkzaamheden in de projectovereenkomst en het feit dat namens Hülskens [naam1] aanwezig was op de bouwplaats, roepen ook de vraag op welke werkzaamheden [appellant] dan daar elke dag concreet, voor Hülskens, verrichtte. Ook op dit punt zijn de stellingen van [appellant] onvoldoende concreet onderbouwd. Dat betekent dat het hof de stelling van [appellant] dat hij zijn diensten (voornamelijk) in Nederland verrichtte als onvoldoende onderbouwd passeert. Daarom komt het hof niet toe aan bewijslevering op dit punt. Dat betekent dat voor geschillen gebaseerd op deze overeenkomst (waaronder de vorderingen van [appellant] in deze procedure) de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt.
Baggerspecie
4.12.
[appellant] vordert ook betaling uit hoofde van een mondelinge overeenkomst die zag op de afvoer van baggerspecie. Hülskens beroept zich op de toepasselijkheid van haar algemene inkoopvoorwaarden en een daarin opgenomen forumkeuze beding. [appellant] betwist die toepasselijkheid, omdat volgens hem de voorwaarden geen deel uitmaakten van de mondeling gesloten overeenkomst. Het hof zal dit punt in het midden laten, omdat afgezien van de vraag of een geldig forumkeuzebeding voor de Duitse rechter is overeengekomen, de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt.
4.13.
Hülskens voert aan dat de overeenkomst zag op de bemiddeling voor een locatie voor het afvoeren van baggerspecie. [appellant] stelt dat het hier ging om de opslag van baggerspecie door Maasgrond en dat daarvoor een plaats van uitvoering is overeengekomen, namelijk de locatie in Almelo. Het hof volgt [appellant] daarin niet. In de opdrachtbevestiging is neergelegd dat Hülskens zelf het transport van de baggerspecie naar het depot verzorgt en op dit punt betwist [appellant] de juistheid van de schriftelijke opdrachtbevestiging niet gemotiveerd. Dat [appellant] de baggerspecie zelf in ontvangst heeft genomen of heeft opgeslagen, is niet voldoende gebleken. Maasgrond heeft zich in eerste aanleg beroepen op een overeenkomst tussen haar en Hülskens (waarbij Hülskens vertegenwoordigd werd door [appellant] ), maar een overeenkomst waaruit blijkt dat [appellant] de beschikking had over het depot of daarvoor verantwoordelijk was, is niet overgelegd en daarover stelt [appellant] niets. Hülskens heeft – onweersproken en met beroep op het gezag van gewijsde op een uitspraak in een andere procedure tussen partijen – gesteld dat [appellant] haar niet bevoegdelijk heeft vertegenwoordigd bij het sluiten van de overeenkomst met Maasgrond. Uit het debat in de hoofdzaak in eerste aanleg over het aantal kubieke meters baggerspecie, leidt het hof ook af dat [appellant] en zijn vennootschap Maasgrond niet beschikken over informatie welke hoeveelheid baggerspecie feitelijk is opgespoten in het depot. Al deze omstandigheden ondersteunen de lezing van Hülskens dat de mondelinge overeenkomst zag op het bemiddelen bij het vinden van een depot en niet op het feitelijk overnemen van de baggerspecie. Op dit punt heeft [appellant] zijn stellingen onvoldoende onderbouwd: het hof komt daarom niet aan bewijslevering toe.
4.14.
De bemiddeling door [appellant] bij het totstandkomen van een overeenkomst tussen [appellant] en de gemeente Almelo (die het depot beschikbaar stelde) moet daarom worden aangemerkt als de door [appellant] geleverde dienst. Ook die bemiddeling vond plaats in Duitsland. Immers moet het ervoor gehouden worden dat toen de mondelinge overeenkomst werd gesloten in 2009, [appellant] zijn werkzaamheden voor Hülskens grotendeels verrichtte vanuit het kantoor van Hülskens in Wesel. Dat betekent dat de plaats van de dienstverlening in Duitsland is gelegen, zodat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt om kennis te nemen van dit deel van het geschil.

5.De slotsom

5.1.
De Nederlandse rechter is onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van [appellant] . De grieven falen en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. In het arrest van 19 november 2019 is reeds een proceskosten veroordeling ten laste van Maasgrond uitgesproken. De onweersproken stelling dat Maasgrond daarvoor geen verhaal zal bieden, is onvoldoende om in het geschil tussen [appellant] en Hülskens meer dan het resterende deel van het betaalde griffierecht toe te wijzen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Hülskens zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 2.691,00
- salaris advocaat € 2.228,00 (2 punten × tarief II)

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) van 3 oktober 2018,
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hülskens vastgesteld op € 2.691,00 voor verschotten en op € 2.228,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief,
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en R.M. Wagemakers, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.