ECLI:NL:GHARL:2021:9128

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
200.278.984/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de levering van bloemen en bewijswaardering in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen De Kleine Winst V.O.F. en Bloemplus B.V. over de levering van bloemen. Bloemplus vorderde betaling voor 22 facturen die betrekking hadden op bloemen die volgens hen zijn geleverd aan de supermarkt van de vof. De vof betwistte echter de levering van deze bloemen en stelde dat de facturen onterecht waren. De kantonrechter had eerder de vordering van Bloemplus toegewezen, maar de vof ging in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2021 werd de bewijslevering besproken. Het hof concludeerde dat Bloemplus niet voldoende bewijs had geleverd dat de bloemen daadwerkelijk waren geleverd. De verklaringen van getuigen stonden lijnrecht tegenover elkaar, en het hof oordeelde dat de vof niet had bewezen dat de bloemen niet waren geleverd, maar dat de onduidelijkheid voor rekening van Bloemplus kwam. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen van de kantonrechter en wees de vordering van Bloemplus af, waarbij het de proceskosten compenseerde. De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering in civiele procedures en de gevolgen van schending van artikel 21 Rv.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.278.984/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6637166)
arrest van 28 september 2021
in de zaak van
De Kleine Winst V.O.F.,
gevestigd te Valthermond,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
de vof,
advocaat: mr. P. van Rossum, die kantoor houdt te Emmen,
tegen
Bloemplus B.V.,
gevestigd te Katwijk,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
Bloemplus,
advocaat: mr. M. Schuring, die kantoor houdt te Groningen.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 29 december 2020 hier over.
1.2
Op grond van dat tussenarrest heeft op 13 september 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Aan het slot van de mondelinge handeling heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.

2.Waar gaat het in deze zaak over?2.1 Bloemplus heeft in het verleden bloemen geleverd aan de vof. Zij heeft van12 augustus 2016 tot 13 januari 2017 22 facturen gestuurd naar de vof, die onbetaald zijn gebleven. Volgens de vof hebben de facturen betrekking op bloemen die niet geleverd zijn. Bloemplus heeft betaling van deze facturen gevorderd. Anders dan de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter) zal het hof deze vordering afwijzen. Kort en goed vindt het hof dat Bloemplus niet heeft bewezen dat zij de gefactureerde bloemen ook heeft geleverd.2.2 Het hof zal deze beslissing hierna motiveren, door eerst de relevante feiten te vermelden en daarna de standpunten van partijen te bespreken aan de hand van de bezwaren - ‘grieven’ - van de vof tegen het eindvonnis van de kantonrechter te bespreken en door in te gaan op de andere argumenten die Bloemplus bij de kantonrechter en bij het hof heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar vordering.3. De relevante feiten3.1 De vof exploiteert een supermarkt in Valthermond en een in Nieuw-Weerdinge. Rond 10 november 2016 is de supermarkt in Nieuw-Weerdinge verhuisd naar een nieuw pand. Tot mei 2017 was de supermarkt in Nieuw-Weerdinge aangesloten bij Spar.3.2 Bloemplus levert bloemen, onder meer aan supermarkten. Vanaf, in elk geval, juni 2016 heeft zij ook bloemen geleverd aan de supermarkt in Nieuw-Weerdinge. Op enig moment - partijen verschillen over de datum - is zij daarmee gestopt omdat het onvoldoende winstgevend zou zijn. Toen Bloemplus nog wel bloemen leverde aan de supermarkt in Nieuw-Weerdinge was de gang van zaken zo dat een chauffeur van Bloemplus - meestal de heer [de chauffeur] - tweemaal per week diverse boeketten bloemen kwam brengen en de niet verkochte boeketten weghaalde. Laatstgenoemde boeketten werden gecrediteerd. De geleverde bloemen werden wekelijks gefactureerd. In de weekfactuur werden de teruggehaalde bloemen gecrediteerd.3.3 In een e-mail van 26 juni 2017 aan [de vennoot] (hierna: [de vennoot] ), een van de vennoten van de vof, heeft mevrouw [naam1] (hierna: [naam1] ) van Bloemplus geschreven dat zij [de vennoot] telefonisch heeft benaderd over 22 openstaande facturen met een totaalbedrag van € 3.923,57. Het betreft facturen die zijn gedateerd van 22 augustus 2016 tot en met 13 januari 2017 en die betrekking hebben op leveringen in de periode van8 augustus 2016 tot en met 11 januari 2017. Op die laatste datum zouden alleen bloemen zijn weggehaald.3.4 De vof heeft de 22 facturen ondanks verzoeken en sommaties van Bloemplus en de door haar ingeschakelde deurwaarder onbetaald gelaten.4. De beoordeling van het geschil tussen partijenDe vonnissen van de kantonrechter4.1 Nadat de kantonrechter de vordering van Bloemplus bij verstek had toegewezen en de vof tegen het verstekvonnis in verzet was gekomen, heeft de kantonrechter op6 november 2018 mondeling uitspraak gedaan. Zij heeft in die uitspraak Bloemplus toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat dat zij in de periode12 augustus 2016 tot 13 januari 2017 bloemen en planten heeft afgeleverd bij de supermarkt te Nieuw-Weerdinge.4.2 Nadat beide partijen getuigen hadden laten horen en nieuwe stukken hadden ingediend, heeft de kantonrechter in het eindvonnis van 7 april 2020 vastgesteld dat de (deels schriftelijke) verklaringen van de getuigen van Bloemplus en de verklaring van [naam1] van Bloemplus ter comparitie over de leveringen van de bloemen na 9 augustus 2016 niet zijn te verenigen met de (schriftelijke) verklaringen van de getuigen van de vof en met de verklaring van [de vennoot] . Ook op het punt van de vraag of de bloemen die aanwezig waren in de supermarkt tijdens de opening geleverd waren door Bloemplus of door Spar staan de verklaringen volgens de kantonrechter haaks op elkaar. Op dat punt heeft de vof een factuur van Spar in het geding gebracht. Gebleken is dat het geen factuur betreft en de verklaring die de vof daarvoor heeft gegeven, is naar het oordeel van de kantonrechter niet bevredigend, ook omdat Spar niet heeft bevestigd dat de op het stuk vermelde bloemen zijn geleverd. De vof heeft dan ook gehandeld in strijd met haar verplichting de voor de procedure van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid naar voren te brengen (artikel 21 Rv). Om die reden zijn de verklaringen van de getuigen van de vof van onvoldoende gewicht om de verklaringen van de getuigen van Bloemplus te ontzenuwen, aldus nog steeds de kantonrechter, die daarbij ook in aanmerking neemt dat de vof [de vennoot] en diens echtgenote, de andere vennoot, niet als getuige heeft laten horen.4.3 De kantonrechter heeft het verstekvonnis bekrachtigd en de vof veroordeeld in de proceskosten.Stelplicht en bewijslast4.4 Bloemplus legt aan haar vordering op de vof ten grondslag dat zij in de maanden augustus 2016 tot en met januari 2017 bloemen heeft geleverd aan de vof. De stelplicht en bewijslast op dit punt rusten in beginsel op Bloemplus. Dat betekent dat Bloemplus ook het bewijsrisico draagt; indien na de bewijslevering onduidelijk blijft of de bloemen wel of niet geleverd zijn, komt die onduidelijkheid voor risico van Bloemplus.

Schending van artikel 21 Rv4.5 De vof heeft in de procedure bij de kantonrechter een stuk overgelegd dat zij heeft aangeduid als een factuur van Spar. Met dit stuk wilde zij onderbouwen dat bij de opening van het nieuwe pand van de supermarkt in Nieuw-Weerdinge, in november 2016, bloemen aanwezig waren die door de Spar waren geleverd. Het staat inmiddels vast dat het stuk, dat veel kenmerken heeft van een factuur, geen factuur van Spar is. De vof bestrijdt dat ook niet. Daarmee staat ook vast dat de vof door dit stuk over te leggen en te omschrijven als een factuur van Spar in strijd heeft gehandeld met artikel 21 Rv, zodat de vraag rijst of, en zo ja welke, gevolgen daaraan moeten worden verbonden.
4.6
De vof heeft zowel bij de kantonrechter als bij het hof een toelichting gegeven op de achtergrond van het bewuste stuk. Volgens de vof is het stuk een uitdraai van een order in het ordersysteem Easyorder, dat werd gebruikt tussen Spar en de aangesloten supermarkten. De vof converteerde de order uit dat systeem naar Excel en printte dat uit, om met behulp daarvan de leveringen van Spar te controleren. De toenmalige gemachtigde van de vof heeft, volgens de vof, het stuk ten onrechte ten gevolge van een communicatiestoornis als een factuur aangemerkt en zo ook in de akte waarbij het stuk werd overgelegd omschreven. [de vennoot] heeft die toelichting bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof herhaald.
4.7
Het hof vindt de toelichting van de vof nog steeds niet erg overtuigend. Zo blijft onduidelijk waarom het stuk zo sterk lijkt op een factuur van Spar - de bank- en adresgegevens en dergelijke van Spar worden vermeld, de vof wordt aangeduid als debiteur, het stuk heeft een “factuurnummer” en een “factuurdatum” en er wordt verwezen naar de algemene voorwaarden van Spar- , terwijl het stuk volgens de toelichting van de vof helemaal niet is bedoeld als een factuur. Dat de gemachtigde van de vof heeft begrepen dat het factuur was, is dan ook alleszins begrijpelijk en dat Bloemplus en de kantonrechter zich op het verkeerde been gezet voelden eveneens; ze zijn door het stuk ook op het verkeerde been gezet. Juist omdat het stuk in alles leek op een factuur had de vof toen zij het stuk in het geding bracht moeten aangeven dat, en waarom, het geen factuur was in plaats van het stuk te omschrijven als een factuur.
4.8
Het hof kent om die reden geen bewijskracht toe aan het stuk en zal er ook bij de proceskostenveroordeling rekening mee houden dat door het in het geding brengen van dit stuk verwarring is ontstaan en de procedure nodeloos is gecompliceerd. Het hof ziet, anders dan de kantonrechter, geen reden om minder gewicht toe te kennen aan de verklaringen die zijn afgelegd door de getuigen aan de zijde van de vof, omdat niet aannemelijk is geworden dat er enig verband bestaat tussen die getuigen en de betrouwbaarheid van hun verklaringen en het dubieuze stuk dat door de vof in het geding is gebracht; het enkele feit dat de vof dit stuk in het geding heeft gebracht, maakt de (schriftelijke) verklaringen van de deze getuigen nog niet onbetrouwbaar, zelfs niet minder betrouwbaar.
Heeft Bloemplus het bewijs van de leveringen in augustus 2016 - januari 2017 geleverd?
4.9
In het eindvonnis heeft de kantonrechter op een rij gezet wat door beide partijen tot op dat moment aan bewijs was bijgebracht, door middel van stukken en (schriftelijke) verklaringen van getuigen. De kantonrechter concludeerde dat de diverse verklaringen lijnrecht tegenover elkaar staan. Zij kende vanwege de schending van artikel 21 Rv door de vof, minder gewicht toe aan de verklaringen van de getuigen van de vof.
4.1
Het hof deelt de analyse van de kantonrechter dat de diverse verklaringen lijnrecht tegenover elkaar staan. Kort gezegd verklaren de getuigen van Bloemplus dat de bloemen wel zijn geleverd en de getuigen van de vof dat dit niet is gebeurd. Op deze verklaringen is, waar het gaat om de details, mogelijk wel af te dingen, maar dat is niet zo verwonderlijk wanneer bedacht wordt dat de verklaringen betrekking hebben op de situatie in de tweede helft van 2016. Het hof ziet daarin geen reden om aan de ene verklaring meer gewicht toe te kennen dan aan de andere. De kantonrechter heeft dat wel gedaan, maar niet vanwege de inhoud van die verklaringen maar vanwege een externe - van de inhoud van die verklaringen losstaande - omstandigheid, de schending van artikel 21 Rv door het inbrengen van een dubieuze productie. Hiervoor heeft het hof overwogen dat het de kantonrechter hierin niet volgt. Dat betekent al dat het hof geen reden ziet om aan de getuigenverklaringen van de zijde van de vof minder gewicht toe te kennen dan aan die van de zijde van Bloemplus.
4.11
In hoger beroep heeft de vof haar verweer onderbouwd met nieuwe stukken. De vof heeft allereerst stukken in het geding gebracht over de door haar gestelde levering van bloemen bij de opening van het nieuwe pand van de supermarkt in november 2016. Het gaat allereerst om een schriftelijke verklaring van de heef [naam2] van FM Vastgoedonderhoud BV. [naam2] verklaart dat hij op dinsdagmiddag 8 november 2016, kort voor de opening, aanwezig was in het nieuwe pand en dat er toen gewacht werd op een vrachtauto van Spar die bloemen zou moeten brengen. De auto was laat en de aanwezige medewerkster van de vof, [de medewerkster1] , heeft contact gehad met de bedrijfsadviseur van Spar, waarna de auto alsnog arriveerde. Hij heeft nog geholpen met het lossen aldus - in hoofdlijnen - de verklaring van [naam2] . Deze verklaring vindt steun in de ook overgelegde whatsapp-conversatie tussen die medewerkster en een medewerker van Spar, in de telefoon aangeduid als ‘ [naam3] ’, volgens de vof [naam3] . Uit die conversatie volgt dat de medewerkster en [naam3] in de middag van 8 november 2016 contact met elkaar hebben gehad over bloemen, die door Spar zouden worden geleverd maar die niet bij de vracht van die morgen zaten.
appte vervolgens dat er om 16:00 uur een auto met bloemen zou zijn en om 15:48 appte de medewerkster dat de bloemen inmiddels waren aangekomen.
Bloemplus, die in het verleden in staat is gebleken bij Spar te verifiëren of door de vof overgelegde uitingen van Spar wel van Spar afkomstig waren, heeft de inhoud van de whatsapp-berichten niet weersproken. Zij heeft ook de inhoud van de schriftelijke verklaring van [naam2] niet weersproken.
Met deze bewijsstukken in combinatie met wat de getuigen [naam4] en [de medewerkster1] hebben verklaard, is voldoende aannemelijk dat bij de opening van het nieuwe gebouw van de supermarkt in Nieuw-Weerdinge in elk geval door de Spar geleverde bloemen aanwezig waren, ook al ontbreekt een factuur van de Spar.
4.12
Dat bij de opening ook door Bloemplus geleverde bloemen aanwezig waren - het ging volgens Bloemplus onder meer om 150 raffia boeketten voor een speciale prijs -, wordt daardoor minder aannemelijk. Het is wel verklaard door [de chauffeur] , maar [de chauffeur] wordt daarin alleen gesteund door een schriftelijke verklaring van [naam5] . De getuigen [naam4] (de huidige leverancier van de bloemen) en [de medewerkster1] (medewerkster van de vof) verklaren geen raffia boeketten te hebben gezien en getuige [de medewerkster2] (eveneens medewerkster van de vof) kan zich niet herinneren raffia boeketten te hebben gezien. Volgens de beide eerstgenoemde getuigen waren de bloemen bij de opening afkomstig van de Spar. De door getuige [de chauffeur] bevestigde stelling van Bloemplus dat de raffia boeketten bestemd waren om bij de opening te worden weggegeven aan klanten wordt weersproken door de getuigen [de medewerkster1] en [de medewerkster2] en vindt geen bevestiging in de overgelegde folder bij de opening van het nieuwe pand. In die folder staat dat klanten bij besteding van € 25,- een roomboterappeltaart ontvangen - dat is ook door getuigen [de medewerkster1] en [de medewerkster2] verklaard -, niet dat ze (al dan niet bij besteding van een bepaald bedrag) een raffia boeket ontvangen.
4.13
In hoger beroep heeft de vof ook alle van getuige [naam4] ontvangen facturen betreffende leveringen aan de supermarkt in Nieuw-Weerdinge overgelegd. Daaruit volgt dat [naam4] vanaf half augustus 2016 - met een onderbreking in de eerste week van november van dat jaar - bloemen gefactureerd heeft aan de vof. [naam4] heeft verklaard dat in de periode dat zij leverde er geen andere leverancier bloemen leverde (met uitzondering van de periode rond de opening van de nieuwe winkel). Haar verklaring wordt ondersteund door die van de getuigen [de medewerkster1] en [de medewerkster2] .
4.14
Bloemplus heeft gesteld dat zij de bewuste facturen per e-mail naar de vof stuurde. Zij heeft een overzicht overgelegd waarop is aangegeven dat van die facturen er 20 zijn verstuurd naar het e-mailadres [de vennoot] @hotmail.com en drie, de drie laatste, naar het adres info@ [de vennoot] .nl. Wanneer de vof enkele maanden lang wekelijks facturen heeft ontvangen en niet aan de bel heeft getrokken, is dat merkwaardig indien zij, zoals zij stelt, geen bloemen meer geleverd kreeg. Volgens de vof heeft zij de aan het hotmailadres gerichte facturen niet ontvangen; dat adres is niet van haar. Bloemplus heeft weliswaar gesteld dat zij eerdere facturen ook naar dat adres heeft gestuurd en dat die facturen wel zijn betaald, maar zij heeft die door de vof weersproken stelling verder niet onderbouwd. Dat had indien haar stelling juist was gemakkelijk gekund, bijvoorbeeld door deze facturen en de verzendbewijzen ervan, in het geding te brengen. Het feit dat de vof maandenlang niet heeft gereageerd op in haar visie onjuiste facturen, legt dan ook geen gewicht in de schaal in het voordeel van Bloemplus.
4.15
Uit het voorgaande volgt dat Bloemplus haar stelling dat zij van augustus 2016 tot januari 2017 nog bloemen heeft geleverd aan de vof niet heeft bewezen. Bloemplus heeft nog wel een bewijsaanbod gedaan, maar zij heeft dat aanbod niet gespecificeerd. Zij heeft niet aangegeven welke getuigen zij nog zou willen laten horen en wat die getuigen meer of anders zouden kunnen verklaren dan de door haar bij de rechtbank voorgebrachte getuigen. Het hof zal dit - algemene - bewijsaanbod daarom passeren.
De conclusie
4.16
Omdat Bloemplus haar stelling niet heeft kunnen bewijzen en daarvan het bewijsrisico draagt, is haar vordering niet toewijsbaar. Dat betekent overigens niet dat de vof wel heeft bewezen dat de bloemen niet zijn geleverd. Of de bloemen wel of niet zijn geleverd blijft onduidelijk. Dat is onbevredigend, maar daar kan het hof niets aan veranderen.
4.17
Het hof zal het verstekvonnis en het eindvonnis van de kantonrechter vernietigen en de vordering van Bloemplus tot betaling van de facturen (vermeerderd met rente en kosten) alsnog afwijzen. Het mondelinge tussenvonnis, met de bewijsopdracht, blijft in stand. De kantonrechter heeft Bloemplus terecht met het bewijs belast.
4.18
Uit het voorgaande volgt dat de vof pas in de procedure bij het hof klare wijn heeft geschonken door beter toe te lichten hoe het zit met de door haar overgelegde ‘factuur’ en door meer informatie in het geding te brengen ter onderbouwing van haar verweerIndien zij dat al in de procedure bij de kantonrechter zou hebben gedaan (en beter: daar de ‘factuur’ niet zou hebben overgelegd), zou een procedure bij het hof wellicht overbodig zijn geweest en zou zij Bloemplus (en zichzelf) de kosten van die procedure bespaard hebben. Het hof ziet daarin reden om de kosten van de procedure bij de kantonrechter en bij het hof te compenseren, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
4.19
Gelet op wat hiervoor is overwogen, slagen de
grieven 3 tot en met 5, waarin de vof bezwaar maakt tegen het oordeel van de kantonrechter over de bewijslevering.
Grief 2, tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vof artikel 21 Rv heeft geschonden, faalt. De
grieven 1, 6 en 7tegen de bekrachtiging van het verstekvonnis en veroordeling van de vof in de kosten van de verzetprocedure slagen.

5.5. De beslissingHet hof:

bekrachtigt het mondelinge tussenvonnis van 6 november 2018 van de kantonrechter;
vernietigt het verstekvonnis van 20 maart 2018 en het eindvonnis van 7 april 2020 van de kantonrechter,
en doet in zoverre opnieuw recht:
wijst de vorderingen van Bloemplus alsnog af;
compenseert de kosten van de procedure bij de kantonrechter (in verstek en in verzet) en bij het hof, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M.M.A. Wind en A. Elgersma en is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2021 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.