Uitspraak
1.[appellant] , die woont in [woonplaats1] (appellant),
[appellanten] c.s.,
1.De verdere beoordeling
2.Waar gaat deze zaak over?
3.Het oordeel van het hof
verweervan [appellanten] c.s. als hun
vorderingis erop gebaseerd dat hun rechtsvoorgangers tenminste tien jaar het ononderbroken ‘bezit’ hebben gehad van die strook. In deze redenering is de eigendom ervan na verloop van die tien jaar, althans na verloop van 20 jaar door een van de vorige eigenaars van het perceel van [appellanten] c.s. ( [naam1] , [naam2] [1] of [naam3] ) op enig moment naar die vorige eigenaar overgegaan. In het eerste geval is sprake van zogenoemde verkrijgende verjaring (artikel 3:99 BW), in het tweede geval van bevrijdende verjaring (de artikelen 3:105 en 3:306 BW). Als dat juist is, dan hebben [appellanten] c.s. de strook niet alleen van [naam3] gekocht, maar ook in eigendom geleverd gekregen. Voor henzelf gaat een beroep op ononderbroken bezit niet op, omdat het tijdverloop dat sinds 2008 tot eigendom zou kunnen leiden, door [geïntimeerde] tijdig met een zogenoemde ‘stuitingshandeling’ is onderbroken [2] .
bezitin de zin van deze wettelijke bepalingen (3:108 BW in combinatie met artikel 3:113 BW) worden hoge eisen gesteld: het moet
openbaar en ondubbelzinnigzijn en moet erop wijzen dat de betrokkene zich als rechthebbende beschouwt (hier: als eigenaar). In de woorden van de rechtbank: het moet zodanig zijn dat die persoon naar verkeersopvattingen het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet. Daarvoor zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen onvoldoende. De vraag of rechtsvoorgangers van [appellanten] c.s. zich in die zin hebben gedragen, moet worden beantwoord aan de hand van alle feitelijke omstandigheden van het geval [3] . Het ligt op de weg van [appellanten] c.s. om dit bezit – dat dus niet snel wordt aangenomen - te bewijzen [4] .
niettoegankelijk is geweest. Het was immers de eigenaar van dat perceel die ervoor heeft gekozen een strook eigen grond vrij te laten bij de bouw van de fietsenstalling. Daardoor is weliswaar een feitelijke, bebouwde begrenzing ontstaan die niet overeenkwam met de kadastrale erfgrens, maar dat leidt nog niet tot bezit van de eigenaar van het aangrenzende erf. Dat is ook niet het geval als deze zijn tuin overeenkomstig die begrenzing, onbelemmerd door zijn buren, heeft ingericht, gebruikt en onderhouden. Dat is zelfs niet het geval als hij daarbij te goeder trouw heeft gehandeld.
in juridische zin.
niettoegankelijk was, en daarvan (al dan niet provisorisch) was afgescheiden. Die conclusie trekt het hof ook – maar, zoals gezegd, dat betekent niet dat rechtsvoorgangers van [appellanten] c.s. alleen al om die reden als bezitter van de strook kunnen worden aangemerkt. Met die constatering ontvalt het belang aan de discussie over de vraag of er op enig moment
weleen doorgang is geweest (wat [appellanten] c.s. bestrijden) [8] en overigens ook of zich op de strook een tegelpad bevond [9] .
4.De beslissing
28 maart 2018 en 29 mei 2019;
- € 324,- aan procedurele kosten (verschotten) en
- € 2.228,- aan salaris.
28 september 2021.