In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die betrokken was bij drugshandel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het de berekeningsmethode van het openbaar ministerie te abstract en speculatief achtte. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 13.928,-, maar het hof kwam tot een andere berekening. Het hof heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 2.713,50 bedraagt, gebaseerd op de eigen verklaringen van de betrokkene en de vastgestelde pleegperiode van 54 dagen. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd voor dit bedrag. De verdediging had verzocht om rekening te houden met de financiële situatie van de betrokkene, maar het hof verwierp dit verzoek. De beslissing is genomen in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat van toepassing was ten tijde van de procedure. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.