ECLI:NL:GHARL:2021:9044

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
21-001947-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ademanalyse en vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van opzet

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid wegens het niet meewerken aan een ademanalyse, nadat hij op 25 december 2018 was aangehouden voor slingerend rijden. Tijdens de voorlopige alcoholtest op straat gaf de dräger een foutieve melding, maar na meerdere pogingen blies de verdachte uiteindelijk een te hoge alcoholconcentratie. De verbalisanten gaven de verdachte de opdracht om mee te werken aan een ademanalyse op het bureau, maar de verdachte blies niet voldoende door, wat leidde tot de conclusie dat hij de ademanalyse had geweigerd.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verbalisanten in hun proces-verbaal niet voldoende concreet hebben vastgelegd welke omstandigheden erop wijzen dat de verdachte opzettelijk de ademanalyse heeft geweigerd. Het hof benadrukte dat het weigeren van de ademanalyse alleen strafbaar is indien er sprake is van opzet. De verdachte had verklaard dat hij zijn best had gedaan en dat hij niet opzettelijk had geweigerd. Gezien de onduidelijkheden in het proces-verbaal en het gebrek aan bewijs van opzet, heeft het hof besloten het vonnis van de politierechter te vernietigen en de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde.

De beslissing van het hof is dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat de verdachte niet bewezen wordt geacht het tenlastegelegde te hebben begaan, waardoor hij wordt vrijgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001947-19
Uitspraak d.d.: 20 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2019 met parketnummer 96-266495-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 36 uren, subsidiair 18 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E. van Reydt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte ter zake het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 december 2018 te [plaats] , in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Op basis van het dossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 25 december 2018 omstreeks 04:45 uur zagen de verbalisanten op de openbare weg te [plaats] een Volkswagen Golf rijden. Het voertuig reed slingerend op de weg. De verbalisanten hebben een stopteken gegeven en het voertuig stopte. De bestuurder bleek verdachte te zijn. De verbalisanten zagen dat verdachte rood doorlopen ogen had en zij hoorden dat verdachte met dubbele tong praatte. De verbalisanten hebben verdachte gevraagd mee te werken aan een voorlopige alcoholtest door middel van een dräger. Verdachte gaf aan mee te willen werken. De dräger gaf een foutieve melding aan met de tekst ‘onvoldoende volume’. Verdachte werd gevraagd om opnieuw te blazen, waaraan verdachte meewerkte. De verbalisant heeft aan verdachte uitgelegd hoe hij moest blazen. Na vijf mislukte pogingen lukte het verdachte om bij de zesde keer blazen een voltooide ademtest af te leggen. De dräger gaf de tekst ‘A/G’ aan. Dat betekent dat verdachte meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol had gedronken. De verbalisant heeft verdachte gevorderd om mee te werken aan een ademanalyse op het bureau. Daarop reageerde verdachte dat hij mee wilde werken. De verbalisant waarschuwde verdachte dat wanneer hij op het bureau tijdens de ademanalyse wederom meerdere keren foutief zou blazen dit consequenties zou hebben, waaronder mogelijk invordering van zijn rijbewijs.
Vervolgens heeft de verbalisant verdachte op het bureau om 05:11 uur laten deelnemen aan een ademanalyse. In het proces-verbaal staat het volgende opgenomen.
“Ik legde de bestuurder uit hoe hij moest blazen. De bestuurder blies daarop op het mondstuk, waarop het apparaat een foutieve melding aan gaf in het scherm. Ik waarschuwde de bestuurder dat hij nog twee pogingen over had en wanneer hij deze pogingen wederom liet mislukken, dat hij zijn rijbewijs kwijt zou zijn en een grote sanctie tegemoet kon zien. Ik vroeg de bestuurder om lang en voluit te blazen. De bestuurder gaf aan dat hij dit begreep, waarop hij nog tweemaal foutief blies. Ik zag dat het apparaat aan gaf dat er wederom een foutieve meting plaats vond. Ik zag dat de bestuurder niet lang genoeg doorblies, ik zag dat het indicatie balkje stopte voordat het systeem een correcte meting kon doen. Kennelijk hield de bestuurder zijn adem deels in tijdens het blazen. Daarop staakte ik de ademanalyse en hebben wij verbalisanten, in overleg met het CVOM (…), besloten om het rijbewijs van bestuurder in te vorderen omdat de foutieve manier van blazen wordt gezien als het weigeren van een ademanalyse. De bestuurder maakte op ons, verbalisanten, een gezonde indruk. De bestuurder had een sportief uiterlijk. De bestuurder vertelede naast slaaptabletten geen medicatie te gebruiken en geen last van lucht en/of ademhalingsproblemen, zoals astma te hebben.”
Verdachte is verhoord. Hij heeft verklaard dat hij zijn best heeft gedaan en dat hij gewoon heeft meegewerkt. Hij heeft geblazen tot zijn adem op was. Hij heeft zijn volledige medewerking verleend en de boel niet gesaboteerd.
Vooropgesteld dient te worden dat een verdachte van rijden onder invloed ingevolge artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) verplicht is ademlucht te blazen in een voor het ademonderzoek bestemd apparaat als hem/haar daartoe door een opsporingsambtenaar het bevel is gegeven.
Het antwoord op de vraag of de verdachte deze medewerking heeft verleend, in het bijzonder of hij geacht moet worden gevolg te hebben gegeven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen, is — gelet op de aard van de van de verdachte verlangde medewerking — afhankelijk van verschillende factoren, zoals de houding en de lichamelijke gesteldheid van de verdachte en de interactie tussen deze en de opsporingsambtenaar. [1] Het weigeren van de ademanalyse is enkel strafbaar indien er sprake is van opzet. [2]
Het hof stelt vast dat verbalisanten uitgebreid hebben gerelateerd over hetgeen op straat is gebeurd met betrekking tot het blazen. Over het blazen op het ademapparaat op het politiebureau is minder specifiek en concreet gerelateerd. Uit het proces-verbaal blijk enkel dat verdachte op het mondstuk blies en dat verdachte niet lang genoeg doorblies, waardoor bij de verbalisant kennelijk het vermoeden ontstond dat verdachte zijn adem deels inhield.
Hoewel de gang van zaken bij de voorlopige alcoholtest op straat vragen oproept over de intrinsieke motivatie van verdachte om zich in te zetten deze test tot een goed eind te brengen en ook het verloop op het politiebureau, waar verdachte meermaals verwees naar het niet functioneren van het apparaat en aandrong te testen wanneer zijn blaaspogingen niet tot resultaat leidden en vroeg om een bloedonderzoek in reactie op het niet slagen van de ademanalyse, blijkt hiermee niet zonder meer dat hij niet heeft meegewerkt hieraan.
Naar het oordeel van het hof is in het hierboven opgenomen proces-verbaal niet voldoende concreet opgeschreven welke concrete omstandigheden – waaronder het gedrag van verdachte betreffende - maken dat daaruit feitelijk kan worden afgeleid dat verdachte opzettelijk de ademanalyse heeft geweigerd. Gelet daarop moet verdachte worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. A.H. Toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 20 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.