ECLI:NL:GHARL:2021:8897

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
200.277.163
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid accountant voor liquiditeitsbegroting ter voorbereiding op overname

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een accountant, [geïntimeerde] Accountants en Belastingadviseurs B.V., voor een liquiditeitsbegroting die zij had opgesteld ter voorbereiding op de verkoop van aandelen in [appellante] Food Processing Machinery B.V. De procedure volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waar de kantonrechter de tegenvordering van [appellante] ongegrond had verklaard en de vordering van [geïntimeerde] had toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] als accountant werkzaamheden heeft verricht voor [appellante], maar dat de liquiditeitsbegroting niet ondeugdelijk was, ondanks dat de uiteindelijke resultaten niet overeenkwamen met de prognose. Het hof oordeelde dat de accountant niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de gevolgen van de niet behaalde resultaten, omdat de oorzaken van de tegenvallende resultaten niet aan [geïntimeerde] konden worden toegerekend. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.277.163
(zaaknummer rechtbank 7878088)
arrest van 21 september 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante] Food Processing Machinery B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
appellante,
in eerste aanleg: verwerende partij in conventie en eisende partij in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat mr. J. Ch. van der Tak,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] Accountants en Belastingadviseurs B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat mr. drs. J.H.M. Spanjaard.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland (kanton, locatie Utrecht) van 4 maart 2020.

2.Het verloop van het geding in hoger beroep

2.1
[appellante] heeft [geïntimeerde] in hoger beroep gedagvaard. Vervolgens is een herstelexploot uitgebracht, zijn een memorie van grieven (met eiswijziging en producties) en een memorie van antwoord (met producties) genomen. Daarna hebben partijen ieder nog een akte genomen.
2.2
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
[geïntimeerde] heeft als accountant in opdracht van [appellante] werkzaamheden verricht. Zij heeft voor die werkzaamheden facturen aan [appellante] verzonden. Daarvan zijn er 10 niet (volledig) betaald. In totaal gaat het om een bedrag van € 21.263,34.
3.2
[appellante] Consultant B.V. was aandeelhouder van [appellante] . Zij heeft de aandelen in [appellante] op 31 augustus 2018 verkocht en op 21 september 2018 geleverd aan Beheer en Beleggingsmaatschappij Rojuma X B.V. en De Vijzel II B.V. (hierna: de kopers). [appellante] Consultant B.V. heeft aan kopers de garantie gegeven dat het resultaat over het 2e deel van 2018 tenminste € 300.000 zou bedragen.
3.3
[geïntimeerde] heeft voorafgaand aan de voorgenomen verkoop van de aandelen in [appellante] op verzoek van de directie van [appellante] een liquiditeitsbegroting voor het tweede deel van 2018 en tussentijdse cijfers 2018 opgesteld.
3.4
Ook na de aandelenoverdracht is [geïntimeerde] nog enige tijd accountant van [appellante] gebleven. Zij heeft in opdracht van het nieuwe bestuur concept jaarstukken 2018 opgesteld en een afsluiting van de jaaradministratie verzorgd. De jaarrekening over 2019 is opgesteld door de nieuwe accountant van [appellante] , PKF Wallast Accountants & Belastingadviseurs (hierna: PKF Wallast).

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
[geïntimeerde] vordert betaling van het onder 3.1 genoemde bedrag aan niet betaalde facturen, vermeerderd met rente en kosten. [appellante] betwist niet haar (oorspronkelijke) verschuldigdheid van het bedrag van € 21.263,34 maar stelt dat zij een tegenvordering heeft op [geïntimeerde] op grond van tekortkoming dan wel (voor het eerst in hoger beroep:) onrechtmatige daad. Zij verwijt [geïntimeerde] met name dat de liquiditeitsbegroting voor de tweede helft van 2018 die [geïntimeerde] ter voorbereiding op de aandelenverkoop heeft opgesteld veel te rooskleurig was. In werkelijkheid is die prognose bij lange na niet gehaald. [appellante] vordert op grond daarvan schadevergoeding op te maken bij staat. Zij deed in de procedure bij de kantonrechter een beroep op verrekening van de vordering van [appellante] met haar tegenvordering.
4.2
De kantonrechter oordeelde de tegenvordering ongegrond en daarmee ook het beroep op verrekening. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen (onder matiging van de buitengerechtelijke kosten) en die van [appellante] afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
4.3
In hoger beroep komt [appellante] met twee grieven op tegen die beslissing. [appellante] is in hoger beroep dubbelzinnig over haar beroep op verrekening, maar het hof houdt het ervoor dat dit beroep wordt gehandhaafd (memorie van grieven, randnummer 36 en het petitum). Verder beschouwt het hof de verwijzing naar het Hof ’s-Hertogenbosch in het petitum van de memorie van grieven als een kennelijke verschrijving en verleent het akte van de rectificatie van de appeldagvaarding.
4.4
De kern van het geschil is de vraag of [geïntimeerde] fouten heeft gemaakt in het kader van de voorbereiding van de aandelenverkoop en of [appellante] daardoor schade heeft geleden.
4.5
Om die vraag te beantwoorden is eerst van belang vast te stellen welke werkzaamheden [geïntimeerde] in opdracht van [appellante] uitvoerde. Volgens [appellante] maakte [geïntimeerde] de jaarrekeningen op en deed zij ook de interne administratie inclusief de projectadministratie. Zij was dus “de spin in het web” en volledig op de hoogte van hetgeen in de onderneming plaatsvond, daaronder begrepen de orderportefeuille, de offertes, de lopende betalingsverplichtingen en de lopende problemen waar het “de gaande projecten” betrof (conclusie van antwoord/eis onder 8). [geïntimeerde] heeft dat gemotiveerd betwist. Onder verwijzing naar de door haar overgelegde opdrachtbevestiging van 25 januari 2018 en de vermeldingen op de facturen, heeft zij aangevoerd dat [geïntimeerde] naast het samenstellen van de jaarrekening alleen opdracht had de salarisadministratie en financiële administratie te verzorgen. De projectadministratie - waaronder zij begrijpt de voor- en nacalculatie, budgetbewaking, kwaliteitscontrole en debiteurenbewaking - werd volgens [geïntimeerde] in eigen regie door [appellante] verzorgd. Gelet op deze gemotiveerde betwisting is niet vast komen te staan dat [geïntimeerde] de projectadministratie voor [appellante] verzorgde, zodat daar niet van kan worden uitgegaan. Een bewijsaanbod van [appellante] , op wie in deze de bewijslast rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv, ontbreekt op dit punt. De bewijsaanbiedingen onder 7 en 12 van de akte van 27 oktober 2020 zijn niet hierop toegesneden. De door [appellante] aan haar stelling verbonden conclusie dat [geïntimeerde] de spin in het web was en op de hoogte was van de (risico’s in de) projecten kan dan ook niet worden gevolgd.
4.6
Met in achtneming van het voorgaande zal het hof nu ingaan op de verwijten die [appellante] aan [geïntimeerde] maakt. Zoals gezegd verwijt [appellante] [geïntimeerde] in het bijzonder dat de liquiditeitsbegroting voor de tweede helft van 2018, die zij ter voorbereiding van de aandelenverkoop heeft opgesteld, veel te rooskleurig was. De uiteindelijke resultaten over 2018 waren aanzienlijk lager dan op basis van deze prognose verwacht mocht worden. Volgens [appellante] is [geïntimeerde] tekortgeschoten en/of heeft zij onrechtmatig gehandeld. [appellante] verwijst ter onderbouwing van haar stellingen naar een rapportage van 1 april 2020 die in haar opdracht is gemaakt door PKF Wallast.
4.7
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 7:401 BW dient een opdrachtnemer bij de uitvoering van de opdracht de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Ten aanzien van beroepsbeoefenaren, als accountants, wordt deze norm aldus ingevuld dat het gaat om de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.
4.8
Het enkele gegeven dat de door [geïntimeerde] gemaakte liquiditeitsprognose (bij lange na) niet is gehaald betekent nog niet dat die prognose ondeugdelijk was. De resultaten kunnen immers ook tegenvallen door oorzaken die ten tijde van het opstellen van de prognose niet voorzienbaar waren. In die context is van belang over welke gegevens [geïntimeerde] beschikte. Hiervoor is vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] zich bezig hield met de projectadministratie en dat zij niet kan worden gezien als “de spin in het web” die volledig op de hoogte was van hetgeen in de onderneming plaatsvond. Door [geïntimeerde] is verder gemotiveerd betwist dat haar een verwijt valt te maken. Zij heeft aangevoerd dat:
  • i) de resultaten van de projecten tijdens het 2e halfjaar 2018 en begin 2019 tegenvielen door oorzaken als uitstel van oplevering, extra kosten binnen de projecten en het niet doorgaan van geoffreerde aanvragen, welke oorzaken zijn toe te rekenen aan kopers;
  • ii) het gros van de projectkosten is gemaakt na de aandelenoverdracht;
  • iii) na de aandelenoverdracht een manager voor [appellante] is aangetrokken die niet bleek te functioneren, waarmee [geïntimeerde] geen bemoeienis had.
4.9
In het licht van dit gemotiveerde verweer is door [appellante] onvoldoende onderbouwd dat en waarom [geïntimeerde] destijds op basis van de haar bekende gegevens en handelend als redelijk bekwaam en redelijk handelend accountant niet tot een prognose van de liquiditeit kon komen zoals zij die heeft gemaakt. Ook in het rapport van PKF Wallast wordt geen, althans onvoldoende, onderbouwing daarvoor aangetroffen. In dat rapport wordt herhaaldelijk bevestigd dat het is gericht op vaststelling van de schade en niet op de aansprakelijkheid en dat wat dit laatste betreft sprake is van een “vermoeden”. Ook wordt aangegeven dat wordt afgegaan op informatie van de opdrachtgever die niet is gecontroleerd. Verder worden in het rapport twee mogelijke verklaringen genoemd voor een aanzienlijk deel van het verschil tussen de geprognosticeerde liquiditeit en de werkelijke liquiditeit en wordt opgemerkt dat daar verder onderzoek naar moet worden gedaan. Dat en waarom [geïntimeerde] deze twee bijzondere oorzaken, indien aanwezig, had moeten voorzien, is door [appellante] niet gesteld. Over de halfjaarbalans 2018 wordt in het rapport van PKF Wallast nog opgemerkt dat geen onderzoek is gedaan naar deze balans.
4.1
De gestelde tekortkoming (dan wel onrechtmatige daad) op het punt van de liquiditeitsprognose (en de halfjaarstukken 2018) is gelet op het voorgaande onvoldoende onderbouwd.
4.11
Het hof leest in het betoog van [appellante] niet de stellingname dat zij door [geïntimeerde] onvoldoende is gewaarschuwd voor het risico van een mogelijk aanzienlijk verschil tussen de prognose en de werkelijkheid. Indien [appellante] dat had willen stellen, had zij dat bovendien moeten onderbouwen in het licht van de verweren van [geïntimeerde] dat:
  • in de halfjaarcijfers 2018 is vermeld dat geen accountantscontrole is toegepast;
  • in een e-mail van 6 juli 2018 [geïntimeerde] heeft aangegeven dat de berekening van de OHP post op de balans (het hof begrijpt: onderhanden projecten) voorlopig is en is gebaseerd op extrapolatie van de op dat moment bekende cijfers en onder de aanname dat de projecten in 2018 worden afgerond;
  • ten aanzien van de liquiditeitsbegroting is aangegeven dat dit inschattingen betreffen die afhankelijk zijn van toekomstige ontwikkelingen;
  • de liquiditeitsbegroting niet was vergezeld van de projectadministratie.
4.12
Ten overvloede overweegt het hof verder nog dat, evenals in de procedure bij de kantonrechter, nog steeds onvoldoende is toegelicht welke schade [appellante] heeft geleden, nu zij zelf niet als verkoper of koper partij was bij de aandelenverkoop maar “lijdend voorwerp”. De garantie als genoemd in rov. 3.2 is ook niet afgegeven door [appellante] maar door [appellante] Consultant B.V. als verkoper, waarbij overigens door [geïntimeerde] is aangevoerd dat zij geen enkele bemoeienis heeft gehad bij het afgeven van die garantie. Ook in hoger beroep heeft [appellante] haar stelling dat zij beleidsbeslissingen heeft gebaseerd op de prognoses niet toegelicht.
4.13
[appellante] citeert (memorie van grieven, randnummer 14) nog een passage uit het rapport van PKF Wallast, die erop neerkomt dat PKF Wallast correcties heeft doorgevoerd in de door [geïntimeerde] opgestelde jaarrekening 2018, waarin het resultaat te hoog zou zijn vastgesteld. Voor zover daarmee bedoeld is aan te voeren dat ook in zoverre sprake is van een tekortkoming/onrechtmatige daad en schadeplichtigheid, is ook die stelling onvoldoende onderbouwd. Allereerst wordt in het rapport van PKF Wallast ook op dit punt niet vermeld dat Oudshoorn en Schoe haar werkzaamheden niet heeft uitgevoerd zoals dat zou hebben gemoeten, maar wordt daarin slechts gesproken van een vermoeden dat deze werkzaamheden onjuist en niet zorgvuldig zijn uitgevoerd. [geïntimeerde] heeft bovendien in de memorie van antwoord aan de hand van de daarbij overgelegde producties 3 en 4 betoogd dat slechts sprake was een concept/bespreekstuk van haar hand over 2018 dat nog besproken moest worden maar waarvoor haar geen gelegenheid is geboden. Nu [appellante] nog een akte uitlating producties heeft genomen, had zij op dit verweer moeten reageren, wat zij niet heeft gedaan. Aan bewijslevering wordt op grond van het voorgaande niet toegekomen, daargelaten dat [appellante] ook op dit punt geen voldoende specifiek bewijsaanbod heeft gedaan.
4.14
[appellante] heeft verzocht aan de veroordeling door de kantonrechter de uitvoerbaarheid te ontzeggen. Nu de tegenvordering van [appellante] niet toewijsbaar is en verdere argumenten ontbreken, ziet het hof daar geen aanleiding toe.

5.De slotsom

Het hoger beroep slaagt niet. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld als volgt:
  • verschotten: € 2.071,- (griffierecht);
  • salaris advocaat conform liquidatietarief (1,5 punt, appeltarief III): € 2.163,-.
De nakosten en gevorderde wettelijke rente zijn als gevorderd en niet weersproken toewijsbaar als hierna vermeld.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland (kanton, locatie Utrecht) van 4 maart 2020;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 2.071,- aan verschotten en € 2.163,- aan salaris advocaat conform het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling en veroordeling tot betaling van nakosten betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.B. Beekhoven van den Boezem en mr. M.P.M. Hennekens en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 september 2021.