Uitspraak
[appellant]te noemen,
1.de vennootschap onder firma V.O.F. [geïntimeerde1 ] ,
[geïntimeerde2](hierna [geïntimeerde2] te noemen),
[geïntimeerde3](hierna [geïntimeerde3] te noemen),
[geïntimeerden] c.s. te noemen,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.Waar gaat deze zaak over?
3.De vaststaande feiten
4.Het oordeel van het hof
“Jullie willen de overdracht volgend jaar maart (2019) vanwege aankoop/verkoop najaarscollectie. Ik heb even met mijn bank gesproken en zo’n late overdracht is voor mij redelijk prijzig vanwege dat de rente dan bijna een jaar vastgehouden moet worden. Mijn voorkeur zou dan een constructie zijn waarbij een overdracht bijvoorbeeld 1 augustus 2018 is, en dan dat jullie nog voor resterende periode huren voor laag bedrag.”. Het hof leest daarin geen overeenstemming over een levering per 1 april 2019. Ook uit de latere WhatsAppberichten die partijen hebben gewisseld, volgt geen afspraak over een levering uiterlijk op 1 april 2019. Integendeel, [appellant] geeft op
30 april 2018 onder meer aan:
“Ik zal met mijn bank bespreken wat laatst mogelijke overdracht is en dus zo kort mogelijke ‘huurdervingsperiode’.
”Uit dat bericht volgt dat
[appellant] wilde vasthouden aan zijn voorkeur voor een eerdere overdracht in plaats van in te stemmen met een uiterlijke overdracht per 1 april 2019. Partijen hebben op 30 april 2018 afgesproken om op 7 mei 2018 verder te spreken over de huurderving en de details.
[geïntimeerden] c.s. hebben betwist dat [appellant] erop mocht en kon vertrouwen dat een koopovereenkomst tot stand zou komen. Partijen hadden slechts twee keer persoonlijk contact, waarbij het van de zijde van [geïntimeerden] c.s. informatief was. Daarnaast waren de leveringsdatum en de huurdervingsperiode essentieel voor [geïntimeerden] c.s.
30 april 2018 er niet gerechtvaardigd op kunnen vertrouwen dat [geïntimeerden] c.s. deze financiële consequenties (huurderving en het (terug)huren van het pand van [appellant] voor de verkoop van de najaarscollectie) zonder meer zouden aanvaarden en dat gelet op de al bereikte overeenstemming over het object en de koopprijs enigerlei overeenkomst tot stand zou komen. [appellant] heeft niets aangevoerd waardoor dat vertrouwen toch is opgewekt. Evenmin is gebleken dat het afbreken door [geïntimeerden] c.s. vanwege andere omstandigheden als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt.
5.De beslissing
10 april 2019;
- € 2.020,- aan procedurele kosten (verschotten) en
- € 14.553,- aan salaris.