Beoordeling
1. Uit het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) volgt dat degene die administratief beroep heeft ingesteld beroep bij de rechtbank kan instellen tegen de beslissing van de officier van justitie. De officier van justitie is ervan uitgegaan dat [A] namens de betrokkene administratief beroep heeft ingesteld en heeft aldus beslist op het administratief beroep van de betrokkene. Op 15 december 2015 heeft [A] beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter heeft dit beroep bij de bestreden beslissing niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van een schriftelijke machtiging en een uittreksel uit de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat [A] gemachtigd is om op te treden namens de betrokkene.
2. Ingevolge artikel 13, derde lid, laatste volzin van de Wahv wordt een afschrift van de aantekening van de beslissing van de kantonrechter toegezonden aan partijen.
3. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wahv in verbinding met de artikelen 6:24, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het hoger beroep te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de bestreden beslissing aan partijen is toegezonden.
4. Blijkens de gedingstukken is de bestreden beslissing niet aan [A] , maar aan de betrokkene toegezonden. Nu de kantonrechter op 23 juni 2016 heeft beslist op het beroep van [A] had diens beslissing naar [A] verzonden moeten worden en niet naar de betrokkene. De beslissing van de kantonrechter is dan ook niet op de juiste wijze bekendgemaakt hetgeen tot gevolg heeft dat de beroepstermijn, zoals omschreven in overweging 3, niet is aangevangen. Het hoger beroep van [A] tegen de beslissing van de kantonrechter is derhalve tijdig ingesteld.
5. Indien een ander dan degene die administratief beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie beroep instelt, zal de kantonrechter naar analogie van artikel 8:24, tweede lid, van de Awb van degene die het beroep heeft ingesteld een schriftelijke machtiging kunnen verlangen. Wordt de gevraagde machtiging niet verstrekt of voldoet de verstrekte machtiging niet aan de daaraan te stellen eisen, dan kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. De griffier van de kantonrechter heeft de betrokkene, [betrokkene] B.V., bij brief van 18 mei 2016 uitgenodigd voor de zitting van 23 juni 2016. Daarbij is erop gewezen dat zowel een geldige machtiging als een uittreksel van de Kamer van Koophandel ontbreekt. Voorts is de gelegenheid geboden om uiterlijk ter zitting van 23 juni 2016 de vereiste informatie over te leggen op straffe van niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
7. Gelet op artikel 8:24, tweede lid, van de Awb had echter [A] in de gelegenheid moeten worden gesteld om deze stukken over te leggen. Dat is niet gebeurd.
8. Gelet hierop kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven. Het hof zal die beslissing dan ook vernietigen en zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, namelijk het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen. Voor terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, waar de advocaat-generaal om heeft verzocht, biedt artikel 20d, tweede lid, van de Wahv geen grondslag.
9. Het hof acht aannemelijk dat [A] bevoegd is om namens de betrokkene beroep in te stellen. Het hof beschouwt (ook) het hoger beroep als ingesteld namens de betrokkene.
10. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de officier van justitie voorbij is gegaan aan de verweren die hij heeft opgeworpen tegen de aan de betrokkene opgelegde sanctie. De gemachtigde heeft zich in het administratief beroepschrift op het standpunt gesteld dat er sprake is van rechtsongelijkheid voor burgers nu verbalisanten willekeurig boetes uitschrijven voor snelheidsovertredingen. In het tijdvak waarin de gedraging is geconstateerd was er sprake van een grootschalige protestactie onder verbalisanten waarbij pas bij een snelheidsoverschrijding van 40 km/h of hoger een boete werd uitgeschreven. De verbalisant die in de onderhavige zaak de sanctie heeft opgelegd, heeft zich aldus niet gehouden aan deze gedragslijn waardoor willekeur is opgetreden. Dit is in strijd met hetgeen is bepaald in artikel 1 van de Grondwet. De gemachtigde heeft enkele nieuwsberichten overgelegd die over dit protest van de politie handelen.
11. De beslissing van de officier van justitie d.d. 4 november 2015 is - voor zover van belang - als volgt gemotiveerd:
"De officier van justitie heeft een afweging gemaakt tussen de door u genoemde argumenten en de constatering van de verbalisant. De door u genoemde argumenten geven de officier van justitie onvoldoende aanleiding om de beschikking te vernietigen of het sanctiebedrag te verlagen."
12. In artikel 7:26, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de beslissing op het beroep dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
13. In het licht van hetgeen de gemachtigde in het beroepschrift tegen de inleidende beschikking heeft aangevoerd is het hof van oordeel dat de beslissing van de officier van justitie niet deugdelijk is gemotiveerd. Uit de motivering van de beslissing van de officier van justitie blijkt in geen enkel opzicht dat door de gemachtigde aangedragen gronden voor het beroep in de beslissing zijn betrokken. De beslissing van de officier van justitie dient daarom, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, te worden vernietigd.
14. Ter beoordeling staan thans de bewaren die de gemachtigde tegen de inleidende beschikking heeft opgeworpen. Bij die beschikking is aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 220,- is opgelegd ter zake van "overschrijding maximum snelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom, met 24 km/h (verkeersbord A1)", welke gedraging zou zijn verricht op 3 augustus 2015 om 17:59 uur op de Langeboomstraat te Vethuizen met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
15. Gelet op de informatie in het dossier en in aanmerking genomen dat de gemachtigde, ten tijde van de onderhavige gedraging de bestuurder van het voertuig, de gedraging niet ontkent, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Gelet op het verweer dient het hof te beoordelen of er redenen zijn een sanctie achterwege te laten.
16. Een verbalisant heeft een discretionaire bevoegdheid ten aanzien van het opleggen van sancties in het geval er een overtreding wordt geconstateerd. De enkele constatering dat een gedraging is verricht, hetgeen in deze zaak vaststaat, kan het opleggen van een sanctie rechtvaardigen. De gemachtigde heeft niet aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van de onderhavige gedraging een zogenaamd gedoogbeleid was ten aanzien van snelheidsovertredingen waaraan hij het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat geen sanctie zou worden opgelegd. Het hof betrekt daarbij dat uitlatingen van politiebonden een individuele verbalisant niet kunnen binden. De enkele omstandigheid dat andere gedragingen, om welke reden dan ook, onbestraft zijn gebleven, brengt - wat daar verder ook van zij - niet mee dat de verbalisant in het onderhavige geval van het opleggen van een sanctie had moeten afzien. Van schending van het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van de betrokkene zou slechts dan sprake zijn indien zonder (juridisch) geldige reden ten nadele van de betrokkene zou zijn afgeweken van het met betrekking tot gedragingen als de onderhavige geldende beleid (vlg. Hof Leeuwarden 8 oktober 2003, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHLEE:2003:AM5326). Daarvan is niet gebleken. 17. Gelet op het voorgaande zijn er geen redenen om de sanctie achterwege te laten. De sanctie is terecht opgelegd en het beroep tegen de inleidende beschikking dient ongegrond te worden verklaard.