ECLI:NL:GHARL:2021:8817

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
21-002546-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met strafoplegging en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 31 augustus 2021, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun. De verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van de benadeelde partij op 26 april 2020. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling, ondanks het verweer van de verdachte dat hij zich het voorval niet kon herinneren. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag, een taakstraf van 30 uren en een schadevergoeding van € 150,- aan de benadeelde partij. Daarnaast werden twee vorderingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen omgezet in taakstraffen van elk 28 uren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheidsproblemen en financiële situatie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002546-20
Uitspraak d.d.: 14 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2020 met parketnummer 16-113915-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, met parketnummers 21-004335-17 en 21-003765-16, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 1 dag. De advocaatgeneraal heeft voorts toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met parketnummer 21-003765-16 gevorderd, zij het dat deze gevangenisstraf dient te worden omgezet in een taakstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 21-004335-17 heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat indien deze vordering in de andere strafzaak van verdachte wordt toegewezen, dat de vordering in deze strafzaak moet worden afgewezen. De advocaat-generaal heeft tot slot gevorderd de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 150,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering heeft de advocaatgeneraal niet-ontvankelijkverklaring gevorderd van de benadeelde partij. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft bij vonnis van 23 juli 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 1 dag. De politierechter heeft de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 21-004335-17 afgewezen. De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 21-003765-16 van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 14 dagen is door de politierechter toegewezen. De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 150,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering tot schadevergoeding heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 april 2020 te [plaats] , in elk geval in Nederland, [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem op/tegen het gezicht te slaan.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt verweten dat hij aangever [benadeelde partij] heeft mishandeld. Verdachte heeft in eerste aanleg dit feit ontkend. Op de zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij zich het gehele voorval niet kan herinneren.
Door de raadsvrouw is vrijspraak van verdachte bepleit, nu er onvoldoende overtuigend bewijs is voor de tenlastegelegde mishandeling.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van aangever [benadeelde partij] en getuige [getuige] , zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het verweer wordt verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde mishandeling.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 april 2020 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem tegen het gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Op 26 april 2020 is een conflict tussen verdachte en zijn buurtbewoners, waaronder aangever [benadeelde partij] geëscaleerd. Verdachte wilde buurtbewoners aanspreken op de overlast die zij veroorzaakten voor zijn woning. Verdachte is naar buiten gegaan en vervolgens is een handgemeen met [benadeelde partij] ontstaan. Verdachte heeft [benadeelde partij] tegen het gezicht geslagen. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] en hem pijn en letsel toegebracht. Bovendien zorgen dergelijke feiten ook in zijn algemeenheid voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 juli 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van mishandeling. Gelet op het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is in deze zaak oplegging van enkel een onvoorwaardelijke taakstraf niet toegestaan.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door verdachte en zijn raadsvrouw naar voren zijn gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte is inmiddels met zijn minderjarige zoon naar een woning in een andere buurt in [plaats] verhuisd. Hierdoor zijn de conflicten met zijn voormalige buurtgenoten verleden tijd. Verdachte heeft last van gezondheidsproblemen. Hij leeft van een bijstandsuitkering en kan moeilijk rondkomen vanwege getroffen betalingsregelingen voor het afbetalen van zijn schulden. Verdachte krijgt op vrijwillige basis hulp van maatschappelijk werk en heeft op de zitting van het hof aangegeven dat hij ook graag begeleiding van de reclassering zou ontvangen. Verdachte verklaart in het geheel te zijn gestopt met het drinken van alcohol.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 1 dag, zoals door de politierechter opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Met betrekking tot de hoogte van deze immateriële schadevergoeding acht het hof, gelet op hetgeen over de aard en de ernst van de gevolgen van het bewezenverklaarde feit bekend is en de aard van de aansprakelijkheid, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toekenning van een bedrag van € 150,- billijk. Hierbij heeft het hof eveneens in aanmerking genomen dat dit deel van de vordering niet is bestreden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging (met parketnummer 21-003765-16)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden van 8 augustus 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, parketnummer 21-003765-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat het delict waarvoor de voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd een andersoortig strafbaar feit betreft en dat het een feit van geruime tijd geleden betreft.
Het hof overweegt dat verdachte de algemene voorwaarde van de voorwaardelijke gevangenisstraf niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers het in deze zaak bewezenverklaarde feit begaan, terwijl de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling nog niet was verstreken. De vordering tot tenuitvoerlegging is daarmee gegrond en toewijsbaar. Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld staat daaraan de omstandigheid dat de voorwaardelijke straf is opgelegd ter zake van een andersoortig delict als hier aan de orde niet in de weg. [1]
In de actuele persoonlijke situatie van verdachte ziet het hof evenwel aanleiding om, in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, een taakstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis te gelasten.

Vordering tenuitvoerlegging (met parketnummer 21-004335-17)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden van 8 augustus 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, parketnummer 21-004335-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat het delict waarvoor de voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd een andersoortig strafbaar feit betreft en dat het een feit van geruime tijd geleden betreft.
Het hof overweegt dat verdachte de algemene voorwaarde van de voorwaardelijke gevangenisstraf niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers het in deze zaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling nog niet was verstreken. De vordering tot tenuitvoerlegging is daarmee gegrond en toewijsbaar. Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld staat daaraan de omstandigheid dat de voorwaardelijke straf is opgelegd ter zake van een andersoortig delict als hier aan de orde niet in de weg. [2]
In de actuele persoonlijke situatie van verdachte ziet het hof evenwel aanleiding om, in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, een taakstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis te gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag.

Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 april 2020.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 augustus 2018 met parketnummer 21003765-16, te weten een gevangenisstraf van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 augustus 2018 met parketnummer 21004335-17, te weten een gevangenisstraf van 4 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) urenbij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 14 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6758.
2.Hoge Raad 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6758.