ECLI:NL:GHARL:2021:8796

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
200.290.359/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging grondslag bewind in hoger beroep met betrekking tot de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de grondslag van een bewind. De rechthebbende, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter, verzoekt om wijziging van de grondslag van het bewind naar aanleiding van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De kantonrechter had eerder het verzoek tot wijziging van de grondslag afgewezen en het bewind opgeheven per 1 mei 2021, omdat de rechthebbende geen problematische schulden meer had. De rechthebbende stelt echter dat hij niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen en dat hij de hulp van een bewindvoerder nodig heeft. Het hof heeft de argumenten van de rechthebbende en de bewindvoerder in overweging genomen, waarbij is vastgesteld dat de rechthebbende onvoldoende in staat is om zelfstandig zijn financiële zaken te regelen. Het hof concludeert dat er voldoende grond is voor het voortzetten van het bewind op basis van de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de kantonrechter en wijzigt de grondslag van het bewind, zodat de rechthebbende onder beschermingsbewind blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.290.359/01
(zaaknummer rechtbank Noord Nederland 8838465)
beschikking van 16 september 2021
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. C.C.N. Cats te Emmen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de bewindvoerder of [de bewindvoerder]
en
[de dochter] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de dochter.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 12 februari 2021;
- een journaalbericht van mr. Cats van 1 maart 2021 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Cats van 18 maart 2021;
- een brief van de bewindvoerder van 6 mei 2021 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Cats van 22 juni 2021 met productie(s).
2.2
De rechthebbende heeft bij journaalbericht van 22 juni 2021 verzocht de zaak zonder nadere mondelinge behandeling af te doen. De bewindvoerder en de dochter hebben telefonisch te kennen gegeven dit verzoek te ondersteunen. Het hof heeft de zoon van de rechthebbende vanwege zijn persoonlijke problematiek niet als belanghebbende aangemerkt en dus niet in de procedure betrokken. De op 23 september 2021 geplande mondelinge behandeling zal daarom niet doorgaan.

3.De feiten

3.1
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij beschikking van 10 maart 2015 een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Daarbij is [de bewindvoerder] benoemd tot bewindvoerder.
3.2
Bij brief van 6 september 2017 heeft de bewindvoerder de kantonrechter meegedeeld dat de schulden van de rechthebbende zijn afbetaald en dat onderzocht zal worden of de rechthebbende in staat is zelf zijn financiële zaken te regelen. Daarna is de bewindvoerder per maart 2018 gestart met de begeleiding van de rechthebbende naar zelfredzaamheid op het financiële vlak.
3.3
Op 19 mei 2020 heeft de kantonrechter navraag gedaan naar de noodzaak van het voortduren van het bewind. De bewindvoerder heeft de kantonrechter op 27 mei 2020 geschreven dat in die periode was gestart met de ondersteuning van rechthebbende bij het zelfredzaam worden op financieel en administratief gebied door het Sociaal Wijkteam [naam1] van de gemeente [gemeente] in de persoon van [naam2] . De bewindvoerder heeft de kantonrechter vervolgens - na ruggespraak met [naam2] - bij brief van 25 augustus 2020 gevraagd om een proefperiode in te stellen tot 1 mei 2021 om te onderzoeken of de rechthebbende zelf bepaalde financiële handelingen kan verrichten. Als dat niet goed gaat zal om voortduring van het bewind worden verzocht.
3.4
De kantonrechter heeft een en ander aangemerkt als een verzoek wijziging grondslag bewind en een zitting bepaald op 2 oktober 2020. Naar aanleiding van de zitting is de bewindvoerder in de gelegenheid gesteld om een verzoek tot wijziging grondslag bewind in te dienen met daarbij een deskundigenverklaring. Op 20 oktober 2020 heeft de bewindvoerder het verzoekschrift met bijlagen ingediend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek tot wijziging van de grondslag van het bewind afgewezen en ambtshalve het bewind opgeheven met ingang van 1 mei 2021. Deze datum is gekozen omdat de rechthebbende dan voldoende tijd heeft om te leren zijn financiële zaken zelf te regelen.
4.2
De rechthebbende is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De rechthebbende verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot wijziging van (naar het hof begrijpt) de grondslag van het bewind naar psychische of lichamelijke problematiek toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of de kantonrechter terecht het verzoek tot wijziging van de grondslag van het bewind heeft afgewezen en het bewind per 1 mei 2021 heeft opgeheven.
5.2
De rechthebbende stelt dat hij zelf niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen of uit te voeren. De ondersteuning door [naam2] is voor hem onvoldoende gebleken. De rechthebbende meent dat hij de hulp nodig heeft van een bewindvoerder. De rechthebbende heeft de bewindvoerder gemachtigd zijn financiële belangen te blijven behartigen na opheffing van het bewind totdat het hof heeft beslist omdat hij het zelf niet kan.
De bewindvoerder heeft (met voorbeelden) aangegeven dat de rechthebbende niet over de capaciteiten beschikt om zelfstandig zijn financiële administratie te kunnen voeren, ook niet met ondersteuning. Het gevaar bestaat dat dit grote nadelige financiële gevolgen zal hebben voor de rechthebbende. De bewindvoerder vindt beschermingsbewind noodzakelijk en ondersteunt het verzoek in hoger beroep van de rechthebbende.
5.3
Er bestaat grond voor een bewind over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden. Als de noodzaak van het bewind niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken kan de kantonrechter het bewind opheffen.
5.4
Niet in geschil is dat de rechthebbende thans geen problematische schulden meer heeft waardoor deze situatie niet langer de grondslag voor het bewind kan vormen. Wil voortzetting van het beschermingsbewind op grond van ‘lichamelijke of geestelijke toestand’ gerechtvaardigd zijn, dan dient van die toestand genoegzaam te blijken. Naar het oordeel van het hof wordt daar aan voldaan. Het hof overweegt daartoe het volgende.
5.5
Uit het dossier blijkt dat de rechthebbende zijn vermogensrechtelijke belangen onvoldoende onderkent en begrijpt. De rechthebbende heeft om tot (enige mate van) zelfredzaamheid te komen op het gebied van zijn financiën gedurende twaalf maanden ondersteuning gehad van [naam2] . [naam2] komt na deze periode tot de conclusie dat het noodzakelijk is dat de rechthebbende onder beschermingsbewind blijft.
Hij wijst op de beperkte leerbaarheid van de rechthebbende; veelvuldig herhaalde handelingen beklijven niet. Zelfs basishandelingen vindt de rechthebbende lastig. Veel brieven en handelingen snapt en doorziet hij niet. De rechthebbende heeft moeite om overzicht te krijgen en/of te houden. Als één van de voorbeelden noemt [naam2] dat de aanvraag van een bijstandsuitkering zelfs na zes huisbezoeken van ten minste een uur amper compleet was. Er bestaat het vermoeden van laaggeletterdheid bij de rechthebbende. [naam2] acht een terugval in schuldenproblematiek zeer aannemelijk wanneer het beschermingsbewind wordt beëindigd.
Ook de bewindvoerder vindt voortduring van het bewind op gewijzigde grondslag noodzakelijk. De rechthebbende komt moeilijk tot actie, is niet leerbaar gebleken in het voeren van zijn eigen administratie en beheerst eenvoudige handelingen onvoldoende. Met eigen voorbeelden bevestigt de bewindvoerder het beeld dat de rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
5.6
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de omstandigheid dat de rechthebbende het ook zelf eens is met de verzochte wijziging van de grondslag, is het hof van oordeel dat het verzoek daartoe dient te worden toegewezen. Genoegzaam is gebleken dat de rechthebbende zijn vermogensrechtelijke belangen onvoldoende begrijpt. Het overleggen van een (medische) deskundigenverklaring acht het hof gelet op het voorgaande niet nodig. Voortzetting van het bewind was en is gelet op het voorgaande noodzakelijk.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking in zijn geheel vernietigen en het verzoek tot wijziging van de grondslag als hiervoor weergegeven toewijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 november 2020;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt vanaf de datum van deze beschikking de grondslag van het over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] , geboren te [geboorteplaats] [in] 1967, ingestelde bewind naar het in verband met lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat zijn ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 16 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.