ECLI:NL:GHARL:2021:8794

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
200.289.841/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag in het belang van de kinderen met kwetsbare gezondheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het ouderlijk gezag over twee minderjarige kinderen, geboren uit de relatie tussen de vader en de moeder. De vader, die kampt met een verstandelijke beperking en ADHD, verzoekt het hof om het gezamenlijk gezag te handhaven, terwijl de moeder verzoekt om een wijziging naar eenhoofdig gezag. De rechtbank Noord-Nederland had eerder bepaald dat het gezamenlijk gezag moest worden beëindigd, gezien de kwetsbare gezondheid van de kinderen en de tekortschietende communicatie tussen de ouders. Het hof oordeelt dat de omstandigheden zodanig zijn dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder alleen het gezag uitoefent. De kinderen hebben medische zorg nodig en de vader is niet in staat om adequaat mee te beslissen over belangrijke zaken. De ouders hebben bovendien een slechte onderlinge verstandhouding, wat de communicatie bemoeilijkt. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank omtrent het ouderlijk gezag, maar wijzigt de omgangsregeling. De vader heeft recht op omgang met de kinderen, maar de duur van de omgang wordt vastgesteld op één uur per veertien dagen, met een opbouw naar een langere omgangsduur. De omgang zal plaatsvinden onder begeleiding van het Sociaal Team of een andere instantie. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.841/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 195575)
beschikking van 16 september 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.I. Bok te Delfzijl,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.E. van Nimwegen te Delfzijl.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 januari 2020 en 10 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 5 februari 2021;
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 1 april 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 augustus 2021 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad), in het kader van zijn adviserende taak, is [naam1] verschenen. Ter zitting heeft zowel mr. Bok als mr. Van Nimwegen mede het woord gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitnota’s.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben van 2015 tot augustus 2018 een relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2016;
- [de minderjarige2] , [in] 2018.
Sinds het uiteengaan van de ouders wonen de kinderen bij de moeder.
3.2
De vader heeft uit een eerdere relatie een minderjarige dochter. De moeder heeft met haar huidige partner ook een minderjarige dochter.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 10 november 2020 heeft de rechtbank:
- het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gewijzigd en bepaald dat de moeder voortaan alleen met de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zal zijn belast;
- als omgangsregeling vastgesteld dat de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een half uur per veertien dagen onder begeleiding omgang met elkaar hebben;
- bepaald dat onder regie van het Sociaal Team van de gemeente [gemeente] , of een andere instantie die de omgang begeleidt, wordt toegewerkt naar uitbreiding van het begeleide contact, waarbij het belang, de draagkracht en de draaglast van de kinderen leidend is;
- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vader komt met twee grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezamenlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af te wijzen;
- als omgangsregeling vast te stellen dat de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ten minste een uur per veertien dagen onder begeleiding omgang met elkaar hebben;
- de bepaling te handhaven dat onder regie van het Sociaal Team van de gemeente [gemeente] , of een andere instantie die de omgang begeleidt, wordt toegewerkt naar uitbreiding van het begeleide contact, waarbij het belang, de draagkracht en de draaglast van de kinderen leidend is.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, althans het hoger beroep af te wijzen, althans de bestreden beschikking, al dan niet onder verbetering van de gronden, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

* Gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof ziet, evenals de rechtbank, aanleiding om in dit geval af te wijken van het uitganspunt dat ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen uitoefenen.
5.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben allebei een kwetsbare gezondheid. Zij hebben regelmatig medische zorg nodig, waarvoor soms met spoed beslissingen genomen moeten worden. Beiden hebben een ernstige vorm van pseudokroep. Wanneer een pseudokroepaanval blijft aanhouden, moeten de kinderen zo snel mogelijk naar het ziekenhuis. [de minderjarige1] heeft bovendien geen schildklier en gevoelige luchtwegen. Beide kinderen hebben dagelijks medicatie nodig. Wanneer ze hun medicatie niet krijgen, heeft dit schadelijke gevolgen voor hun gezondheid en ontwikkeling.
5.4
De vader heeft een verstandelijke beperking (IQ van 77) en ADHD. Hij krijgt sinds oktober 2018 begeleiding van [naam2] . Hij heeft blijvend hulp nodig bij het regelen van praktische en financiële zaken. Zijn verstandelijke beperking belemmert hem in het houden van overzicht. Hij denkt op voorhand zaken aan te kunnen, maar wanneer deze zaken groter blijken dan gedacht weet hij niet meer hoe hij moet handelen en heeft hij de steun van de hulpverlening nodig om wel tot handelen te komen. Voorts is hij door zijn beperkingen passief in het contact, ook met de moeder, en heeft hij hierin aansturing van zijn begeleider nodig.
De raad heeft in zijn rapport van 14 juli 2020 bovendien zijn zorgen geuit over het beperkte inzicht van de vader in de medische kwetsbaarheid van de kinderen en zijn beperkte pedagogische vaardigheden.
Verder heeft de vader de afgelopen jaren een geringe rol gespeeld in het leven van de kinderen, waardoor hij weinig zicht heeft op de gezondheid van de kinderen en hoe het met hen gaat.
5.5
Op dit moment hebben de ouders geen goede onderlinge verstandhouding. Zij communiceren nauwelijks meer rechtstreeks met elkaar, omdat er dan telkens ruzies ontstaan. In het verleden heeft de moeder geprobeerd de vader te betrekken bij gezagsbeslissingen die genomen moesten worden ten aanzien van de kinderen. Gebleken is dat dit soms (te) veel van de moeder vergt en met name in situaties waarin de gezondheid van de kinderen in het geding is, is dit niet altijd in het belang van de kinderen. Ook is geprobeerd om - zoals de raad ook in zijn rapport had geadviseerd - de communicatie via de hulpverlening van de vader te laten verlopen. Het is de vader echter niet gelukt adequaat en tijdig mee te beslissen over gezagskwesties, mede doordat hij zelf niet altijd tijdig zijn hulpverlening om hulp heeft gevraagd. Zo is de behandeling van de kinderen bij [naam3] vertraagd gestart, doordat de vader - ondanks verschillende herinneringsbrieven van [naam3] - de toestemmingsformulieren nog niet had ondertekend. Ook heeft de moeder een paar maanden voordat zij met de kinderen op vakantie wilde naar het buitenland, de vader om toestemming gevraagd. De vader reageerde echter pas na een herinneringsmail van de moeder vlak voor de geplande vakantie. Voor zover de vader heeft aangevoerd dat hij traag reageerde omdat de moeder hem onvoldoende informatie gaf, had het op de weg van de vader gelegen om tijdig meer informatie te vragen, ofwel bij de moeder zelf of bij de betreffende instantie.
Met betrekking tot de stelling van de vader dat de rechtbank door te beslissen dat het gezag wordt gewijzigd naar eenhoofdig gezag, de vader niet in de gelegenheid heeft gesteld om te laten zien dat hij medewerking verleent en toestemming geeft op de momenten dat dit noodzakelijk is, overweegt het hof dat de vader deze gelegenheid heeft gehad in de jaren dat er sprake was van gezamenlijk gezag. In deze periode is echter gebleken dat het de vader niet altijd is gelukt adequaat en tijdig mee te beslissen.
Uit het voorgaande volgt dat de vader onvoldoende in staat is gebleken zijn taken als gezaghebbende ouder op een behoorlijke manier uit te voeren.
5.6
Het hof volgt de vader niet in zijn stelling dat hij als ouder volledig buitenspel wordt gezet wanneer hij geen ouderlijk gezag meer uitoefent. Gebleken is immers dat de moeder hem maandelijks informeert over de kinderen. Zij heeft ter zitting toegezegd dit te zullen blijven doen. Bovendien heeft de vader, zoals hierna zal blijken, eens per twee weken omgang met zijn kinderen, althans kan hij dit hebben. Hierdoor kan hij als vader betrokken blijven bij zijn kinderen.
5.7
Voor zover de vader heeft aangevoerd dat hij ten aanzien van zijn oudste dochter heeft aangetoond dat hij verantwoordelijk handelt en dat hij goede omgang met haar heeft, overweegt het hof dat dit een andere situatie betreft dan die van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn jonger dan hun halfzus en hebben veel medische zorg nodig, waarvoor zij ook regelmatig naar het ziekenhuis moeten. Hun situatie is dan ook niet één op één te vergelijken met die van hun halfzus. Dit geldt overigens ook voor wat het hof hierna zal overwegen met betrekking tot de omgangsregeling.
5.8
Gelet op de hiervoor weergegeven uitzonderlijke situatie, waarbij er medische zorgen zijn over de kinderen, de vader met beperkingen kampt en de ouders niet rechtstreeks met elkaar kunnen communiceren, kan van de moeder niet worden verwacht dat zij voor elke gezagsbeslissing die ten aanzien van de kinderen moet worden genomen (in dit geval vooral medische beslissingen) de vader raadpleegt, met hem in overleg treedt en zijn toestemming afwacht. Het hof is daarom van oordeel dat de rechtbank op goede gronden het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heeft beëindigd omdat dit anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is en de moeder met het eenhoofdig gezag heeft belast. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre dan ook bekrachtigen.
* Omgangsregeling
5.9
In hoger beroep is niet (meer) in geschil dat de vader recht heeft op omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , maar de wijze waarop daaraan invulling moet worden gegeven is dat nog wel. De vader wil dat de duur van de omgang wordt vastgesteld op ten minste één uur. De moeder wil - volgens haar verweerschrift - dat de bij de bestreden beschikking vastgestelde duur van een half uur gehandhaafd blijft.
5.1
Tot juni 2019 heeft er omgang tussen de vader en de kinderen plaatsgevonden. Vanaf oktober 2019 tot begin 2020 heeft het Sociaal Team van de gemeente [gemeente] (hierna: het Sociaal Team) geprobeerd een begeleide omgangsregeling tot stand te brengen. Begin 2020 is er begeleide omgang tot stand gekomen. Ter zitting is gebleken dat voordat het coronavirus in maart 2020 uitbrak, de omgang tussen de vader en de kinderen net was uitgebreid naar één keer per twee weken één uur begeleide omgang. Er heeft één omgangsmoment van één uur plaatsgevonden. Vervolgens heeft er - in eerste instantie als gevolg van het coronavirus en daarna omdat de vader om hem moverende redenen hiertoe geen initiatief heeft genomen - geen fysieke omgang meer plaatsgevonden tussen de vader en de kinderen. Er was alleen één keer per twee weken contact via videobellen. Bij de bestreden beschikking is, conform het advies van de raad, bepaald dat de duur van de omgangsmomenten een half uur is. Het hof ziet echter geen reden om de duur van het omgangsmoment zoals die de laatste keer voor de uitbraak van het coronavirus plaatsvond, te weten één uur, te beperken. De moeder heeft bovendien ter zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen omgang gedurende één uur.
Nu er ruim anderhalf jaar al geen fysieke omgang meer heeft plaatsgevonden tussen de vader en de kinderen, ziet het hof wel aanleiding om in het belang van de kinderen een opbouwregeling vast te stellen. De vader zal één keer per twee weken omgang hebben met de kinderen, de eerste vier keren gedurende een half uur, en vanaf dat moment gedurende een uur. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen. Het hof is daarbij, evenals de rechtbank en conform het advies van de raad, van oordeel dat onder regie van het Sociaal Team (of een andere instantie die de omgang begeleidt) toegewerkt kan worden naar uitbreiding van het begeleide contact, waarbij het belang, de draagkracht en de draaglast van de kinderen leidend is.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 november 2020, voor zover het betreft het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 november 2020, voor zover het betreft de omgangsregeling, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
stelt als omgangsregeling vast dat de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] één uur per veertien dagen onder begeleiding omgang met elkaar hebben, met dien verstande dat de duur van het omgangsmoment in het belang van de kinderen de eerste vier keer wordt beperkt tot een half uur;
bepaalt dat onder regie van het Sociaal Team van de gemeente [gemeente] ,
of een andere instantie die de omgang begeleidt, wordt toegewerkt naar uitbreiding
van het begeleide contact, waarbij het belang, de draagkracht en draaglast van de
kinderen leidend is;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, I.A. Vermeulen en C. Koopman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 16 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.