ECLI:NL:GHARL:2021:8693

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
200.287.198
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verval van inboedelverzekering door aanwezigheid hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is aangespannen door [appellant] tegen ASR Schadeverzekering N.V. [appellant] had een inboedelverzekering afgesloten bij ASR, maar deze verzekering werd opgezegd vanwege de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de garage van zijn woning. De zaak begon met een brand in een door [appellant] gehuurde auto, die schade veroorzaakte aan zijn inboedel. ASR weigerde de schade te vergoeden, omdat er aanwijzingen waren dat de woning niet normaal werd gebruikt, wat leidde tot een risicoverzwaring. [appellant] vorderde in kort geding dat ASR zou bevestigen dat zijn verzekeringen waren hervat en dat zij de schade zou vergoeden. De voorzieningenrechter wees zijn vorderingen af, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

Het hof oordeelde dat ASR voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een risicoverzwaring door de hennepkwekerij. Het hof benadrukte dat de aanwezigheid van een hennepkwekerij in een woonhuis een evident risico met zich meebrengt, wat de verzekeraar in gevaar kan brengen. Het hof concludeerde dat de bodemrechter het beroep van ASR op de beëindiging van de verzekering op basis van artikel 13 van de Bijzondere Voorwaarden zou honoreren. De vorderingen van [appellant] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de vorderingen van [appellant] eerder al waren afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM- LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.287.198
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland: 507567)
arrest in kort geding van 14 september 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. M.M.J.P. Penners,
tegen:
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: ASR,
advocaat: mr. S.C. Banga.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het verloop blijkt uit:
  • de appeldagvaarding van 25 november 2020,
  • de memorie van grieven,
  • de memorie van antwoord.
1.2.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1.
Deze zaak gaat in het kort over het volgende. [appellant] huurde sinds 2006 een hoekwoning met aangebouwde garage in [plaats1] . [appellant] had een inboedelverzekering bij ASR, afgesloten via tussenpersoon 4You Adviesgroep. Deze verzekering is onderdeel van een verzekeringspakket (hierna: het Voordeelpakket). Op het Voordeelpakket zijn de Bijzondere Voorwaarden van toepassing. In artikel 13 van deze voorwaarden is bepaald:
“Artikel 13 Wijziging van het risico
1. U moet ons zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen 30 dagen, op de hoogte brengen van:
a. (...)
b. wijziging in de bouwaard, de dakbedekking, het gebruik van het woonhuis of het gebruik van het gebouw waarin het woonhuis is gelegen:
c. overige wijzigingen die een verzwaring van het risico betekenen (...)
Wij beslissen dan na ontvangst van uw mededeling over een wijziging of wij de verzekering al dan niet voortzetten en onder welke voorwaarden en/of tegen welke premie.
2. (...)
3. Als u ons niet binnen 30 dagen op de hoogte heeft gebracht van een wijziging, zoals die in lid 1 staat omschreven, eindigt de dekking 30 dagen na de dag waarop de wijziging heeft plaatsgevonden, behalve wanneer het gewijzigde risico op dezelfde voorwaarden verzekerd zou zijn gebleven. U blijft de premie, kosten en assurantiebelasting over het gehele lopende verzekeringsjaar verschuldigd."
2.2.
Op 23 augustus 2019 is een door [appellant] gehuurde auto, die op de oprit en onder de carport van de woning van [appellant] geparkeerd stond, in brand gevlogen. [appellant] heeft geprobeerd de brand zelf te blussen. Omdat tijdens de bluspoging de deur van de woning naar de garage openstond is er rook, roet en bluspoeder in de woning van [appellant] terecht gekomen. Daardoor is schade ontstaan. [appellant] heeft voor de schade aan zijn inboedel een schadevordering ingediend bij ASR. [appellant] heeft daarnaast schade gevorderd als gevolg van een inbraak in zijn woning, die is gepleegd in september of oktober 2019 terwijl de woning op last van de burgemeester gesloten was. ASR heeft op 27 maart 2020 aan [appellant] per brief medegedeeld dat zij de brandschade en de inbraakschade niet vergoedt omdat uit onderzoek is gebleken dat in de garage van [appellant] al geruime tijd voorafgaande aan de schadedatum een hennepkwekerij aanwezig was waardoor geen sprake was van een normaal gebruik van het woonhuis, althans dat sprake was van een risicoverzwaring. ASR heeft de inboedelverzekering opgezegd per 27 maart 2020 en de andere verzekeringen in het Voordeelpakket per 1 oktober 2020 opgezegd.
2.3.
[appellant] heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd dat ASR zal worden veroordeeld om schriftelijk te bevestigen dat alle verzekeringen in het Voordeelpakket zijn hervat, op straffe van een dwangsom, en ASR op grond van de verzekeringsovereenkomst daarnaast te veroordelen tot betaling van € 96.933,84, vermeerderd met rente en kosten. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 30 oktober 2020 de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] is in hoger beroep gekomen onder aanvoering van acht grieven. De grieven strekken tot vernietiging van het vonnis en alsnog toewijzing van zijn vorderingen nu er, kort samengevat, geen sprake is van een wijziging van de bestemming van het verzekerde en er geen risicoverzwaring heeft plaatsgevonden. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.4.
Bij de beoordeling wordt het volgende vooropgesteld. De door [appellant] gevraagde voorzieningen strekken tot nakoming van de verzekeringsovereenkomst, onder andere tot betaling van een geldsom, bestaande uit de gedekte schade aan zijn inboedel. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is – hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen –, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat.
2.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de schade die door [appellant] wordt gevorderd in beginsel is gedekt onder de inboedelverzekering, hoewel partijen twisten over de hoogte van de uitkering. ASR stelt zich echter op het standpunt dat de dekking is vervallen omdat er aanwijzingen zijn dat sprake was van een hennepkwekerij in de garage van de woning van [appellant] . Hierdoor is sprake van een wijziging van de bestemming, althans is sprake van een risicoverzwaring in de zin van artikel 13 van de Bijzondere Voorwaarden. Nu ASR zich bij wijze van bevrijdend verweer beroept op artikel 13 van Bijzondere Voorwaarden en het daaruit voorvloeiende rechtsgevolg dat de dekking eindigt, dient ASR in het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk te maken dat er sprake is van een wijziging van de bestemming, althans van een risicoverzwaring in de zin van artikel 13 van de Bijzondere Voorwaarden. ASR heeft haar stelling met de volgende gegevens onderbouwd:
I. een rapport van een door ASR ingeschakelde onderzoeksbureau I-Tek van 12 maart 2019 waarin onder andere het volgende wordt vermeld:
"Kort samengevat en vrij weergegeven kan uit de ontvangen informatie het navolgende geconcludeerd worden:
• Eén ruimte in de woning op risicoadres was ingericht als kweekruimte.
• In de kruipruimte van de woning op risicoadres was, buiten de meetinrichting van
Enexis om, een illegale aftakking gemaakt naar de installatie en aangesloten apparatuur in de woning.
• In de woning op risicoadres is een zak aangetroffen met resten van hennepplanten.
Naar aanleiding van de navolgende indicatoren is geconcludeerd dat er eerdere kweken hebben plaatsgevonden:
• Aangetroffen zak met resten van hennepplanten.
• Flinke vervuiling van gebruikte apparatuur en/of materialen.
• Gebruikte potten.
• Vervuiling op de vloer van de ingerichte kweekruimte.
• Kalkresten en/of kalkafzetting op materialen en potten.
• Aangetroffen materialen om te knippen/ drogen (gebruikt) en slaolie om knipscharen te smeren.”
II. een e-mail van Enexis van 5 februari 2020 waarin het volgende wordt gemeld:
“Op het moment van binnentreding op 23 augustus 2019 was de hennepkwekerij niet in bedrijf.
Er werd er een illegale aftakking aangetroffen op de aansluitkabel in de kruipruimte buiten de KWh meter om, door op deze wijze afte takken wordt de afgenomen hoeveelheid elektriciteit niet door de KWh meter geregistreerd. Op deze wijze werd de kwekerij die zich in de garage bevond voorzien van elektriciteit.
In de garage werd de volgende apparatuur aangetroffen: 7 lampen van 1000W, 1 ventilator overig 150W, 1 waterpomp 400W, 3 opticlimate 2000W (verwarming), 3 opticlimate 12000W opticlimate (koeling).
In de kweekruimte (garage) werd uitgegaan van 1 voorgaande teelt dit op basis van de volgende indicatoren. Afvalplanten in zak, kalkaanslag plantenpotten, ¼ fles slaolie en de aanslag op de vloer.
De aansluiting is op 23 augustus 2019 uit bedrijf genomen. (afgesloten van het netwerk).”
2.6.
[appellant] heeft wat de aangetroffen materialen betreft als verweer aangevoerd dat in zijn woning geen operationele hennepkwekerij is aangetroffen maar dat alleen enkele goederen in zijn garage zijn aangetroffen die mogelijk verband zouden kunnen houden met de teelt van hennep. Deze goederen lagen volgens [appellant] echter volstrekt willekeurig en zonder enig onderling verband opgeslagen in zijn garage. De enige reden dat de goederen daar nog lagen was dat [appellant] nog geen tijd had gehad om deze spullen op te ruimen
2.8
Dat verweer doet er niet aan af dat de in de garage van zijn woning aangetroffen materialen kunnen worden gebruikt voor het kweken van (illegale) hennep, zodat het op de weg van [appellant] had gelegen om uitleg te geven over de aangetroffen materialen; waarom die aanwezig waren in zijn woning en wat [appellant] daarmee heeft gedaan. Tegenover de concrete en met fotomateriaal onderbouwde bevindingen van Enexis heeft [appellant] zijn verweer niet verder toegelicht of nader onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van foto’s. [appellant] heeft bovendien niet expliciet ontkend dat de aangetroffen apparatuur was aangesloten op elektriciteit en hiervoor ook geen verklaring gegeven. Ook heeft [appellant] niet uitdrukkelijk ontkend dat de aangetroffen materialen waren vervuild, hetgeen duidt op eerder gebruik van de materialen, en hij heeft hiervoor geen enkele verklaring gegeven. Bovendien heeft hij in het midden gelaten waarom de aangetroffen materialen in zijn woning aanwezig waren. [appellant] heeft slechts gesteld dat:
“Voor zover [appellant] al op enig moment de bedoeling zou hebben gehad om hennep te kweken had dit overigens slechts een geheel legitiem doel. [appellant] heeft immers de Ziekte van Crohn en voor verlichting van deze klachten kan CBD-Olie worden gebruikt”. [appellant] heeft echter niet toegelicht waarom hij zeven lampen, drie verwarmingsunits, drie koelingsunits, een groot aantal potten (zoals blijkt uit het fotoboek van Enexis) en de overige materialen nodig zou hebben gehad indien er slechts sprake zou zijn van het kleinschalig kweken van (legale) hennep voor eigen gebruik. Overigens ontbreekt het aan enige concrete onderbouwing van de stelling dat hij daadwerkelijk CBD-olie maakt en dat hij aan de ziekte van Crohn lijdt. [appellant] heeft daarmee onvoldoende ingebracht tegenover de bevindingen van Enexis en I-Tek als hiervoor genoemd, die erop duiden dat de garage van [appellant] was ingericht als hennepkwekerij en dat er sprake is geweest van een eerdere kweek.
2.7.
[appellant] heeft daarnaast betwist dat sprake is geweest van een illegale aftakking van de elektriciteit. Er zouden volgens hem twee stroomgroepen zijn aangelegd vanuit zijn woning naar zijn garage vanwege een opnamestudio in zijn garage. Ter onderbouwing van dit verweer heeft [appellant] een verklaring overgelegd van de door [appellant] ingeschakelde elektricien van 14 mei 2020 (productie 4 bij memorie van grieven van 9 februari 2021). Deze verklaring houdt in dat de elektricien op 1 maart 2018 twee groepen stroom heeft verlegd vanuit de berging naar de garage, waarin zich de geluidsstudio bevond, en dat de stroom “uiteraard” gewoon liep via de meter. Uit de bevindingen van Enexis, een professionele energiemaatschappij, van 23 augustus 2019 volgt echter dat zij
een illegale aftakkingheeft aangetroffen op de aansluitkabel in de kruipruimte buiten de KWh meter om, en dat strookt niet met de verklaring van elektricien dat de stroom “uiteraard via de meter liep”. De bevindingen van Enexis wegen voor het hof voorshands zwaarder dan de door [appellant] overgelegde verklaring van de elektricien van eerdere datum dan de datum van de bevindingen van Enexis, die immers niet uitsluit dat op een later moment in de tijd de illegale door Enexis aangetroffen aftapping is gemaakt. [appellant] heeft zijn standpunt dat er geen sprake zou zijn van een illegale aftakking niet verder concreet onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van foto’s, terwijl dit wel in de rede had gelegen gegeven de bevindingen van Enexis en I-Tek.
2.8.
Verder wijst [appellant] erop dat er werklieden werkzaamheden hebben uitgevoerd in de garage van [appellant] zodat indien er sprake zou zijn van een hennepkwekerij, dit niet onopgemerkt had kunnen blijven. Uit de door [appellant] overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt echter dat deze werkzaamheden begin 2018 hebben plaatsgevonden terwijl [appellant] heeft verklaard dat de aangetroffen apparatuur pas in februari 2019 in zijn garage zijn geplaatst.
2.9.
Als laatste wijst [appellant] erop dat de aangiftes wegens diefstal van energie en water en overtreding van de Opiumwet zijn geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Hieraan wordt voorbijgegaan omdat in het strafrecht een andere beoordeling geldt dan in een civielrechtelijk kort geding als het onderhavige.
2.10.
Het hof komt in dit kort geding op grond van het voorgaande tot het oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft ingebracht tegenover de genoemde bevindingen van I-Tek en Enexis. Uit die bevindingen volgt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat in de garage van de woning van [appellant] sprake is geweest van een hennepkwekerij. Een hennepkwekerij in een woonhuis inclusief een geconstateerde illegale aftakking van stroom impliceert een evidente risicoverzwaring voor de verzekeraar, gelet op het daaraan in de regel verbonden brandgevaar, het risico van vernielzucht, verloedering in de woning en drugsgerelateerde criminaliteit. Op grond daarvan acht het hof voldoende aannemelijk dat de bodemrechter het bevrijdende beroep van ASR op artikel 13 van de Bijzondere Voorwaarden zal honoreren en zal oordelen dat ASR de verzekeringsovereenkomsten om die reden terecht heeft opgezegd en dat de eventuele vorderingen van [appellant] op grond van nakoming van de verzekeringsovereenkomst zullen worden afgewezen. Nu daarnaast de financiële situatie van [appellant] naar eigen zeggen niet goed is omdat hij geen geld heeft om een nieuwe inboedel te kopen, waaronder apparatuur voor zijn werk, brengt ook het restitutierisico in deze zaak mee dat bij afweging van de betrokken belangen de belangen van ASR bij afwijzing van de vorderingen zwaarder dienen te wegen dan het belang van [appellant] bij toewijzing van zijn vorderingen bij wijze van voorlopige voorziening in kort geding. De gevorderde betaling kan dan ook niet worden toegewezen in dit kort geding.
2.11.
Daarnaast vordert [appellant] dat ASR zal worden veroordeeld om schriftelijk te bevestigen dat alle verzekeringen in het Voordeelpakket zijn hervat. Deze vordering deelt hetzelfde lot nu het hof voldoende aannemelijk acht dat de bodemrechter het bevrijdende beroep van ASR op artikel 13 van de Bijzondere Voorwaarden zal honoreren en dat zij de verzekeringsovereenkomsten daarom terecht heeft opgezegd.

3.De slotsom

3.1.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven niet kunnen slagen, zodat t het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod wordt gepasseerd omdat voor bewijslevering in een kort geding als het onderhavige geen plaats is.
3.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van ASR zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 2.071,00
- salaris advocaat
€ 2.031,00(1 punt x tarief IV á € 2.031,00)
Totaal € 4.102,00
3.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland van 30 oktober 2020,
4.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van ASR vastgesteld op € 4.102,00, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
4.3.
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 163,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,00 in geval niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
4.4.
verklaart de veroordelingen onder 4.2 en 4.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en A.C. Metzelaar, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 september 2021.