ECLI:NL:GHARL:2021:8687

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
200.267.808
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van advocatendeclaratie en geschil over gefinancierde rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], die in hoger beroep is gekomen, en de besloten vennootschap Advocatenpraktijk Ruis B.V. over de betaling van advocatendeclaraties. [appellant] had Ruis in de arm genomen voor juridische bijstand in een strafrechtelijke procedure, maar heeft de facturen van Ruis, die in totaal € 23.071,01 bedroegen, niet betaald. Ruis heeft daarop bij de rechtbank gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 24.076,72, vermeerderd met rente en kosten. In reconventie heeft [appellant] gevorderd dat de overeenkomst met Ruis wordt vernietigd op grond van dwaling en bedrog, en dat Ruis onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter heeft de vorderingen van Ruis toegewezen en die van [appellant] afgewezen. [appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend, die gezamenlijk zijn behandeld.

Het hof heeft geoordeeld dat Ruis recht had op betaling van de facturen, omdat de opdrachtbevestiging dwingend bewijs opleverde van de gemaakte afspraken. [appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat Ruis zijn werkzaamheden niet in rekening mocht brengen. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand, en dat hij door de informatie van Ruis niet in een onjuiste voorstelling van zaken is gebracht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.267.808
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn: 7739685)
arrest van 14 september 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.L. Souman,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Advocatenpraktijk Ruis B.V.,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: Ruis,
advocaat: mr. [naam1] .

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 19 november 2021 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
  • de brief van [appellant] van 24 december 2019 met producties,
  • de brief van Ruis van 27 december 2019 met producties,
  • de memorie van grieven met producties,
  • de memorie van antwoord met producties,
  • de akte van [appellant] van 3 november 2020,
  • de antwoordakte van Ruis van 24 november 2019,
  • de akte van [appellant] van 8 december 2020,
  • de antwoordakte 2 van Ruis van 5 januari 2021.
1.3.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1.
Deze zaak gaat in het kort over het volgende. [appellant] heeft met Ruis een overeenkomst gesloten waarbij Ruis in opdracht van [appellant] werkzaamheden heeft verricht als advocaat in een strafrechtelijke procedure. De opdracht is vastgelegd in een schriftelijke, door beide partijen getekende opdrachtbevestiging die is gedateerd 16 januari 2018. Voor zover van belang staat in de opdrachtbevestiging het volgende te lezen:
“Naar aanleiding van onze prettige bespreking van 15 januari jongstleden bevestig ik u voor de goede orde het navolgende.
Wij hebben uitgebreid gesproken over uw strafzaak. Het betreft de verdenking van overtreding van de artikelen 240b en 254a van het Wetboek van Strafrecht, meer in het bijzonder het in bezit hebben en verspreiden van kinderpornografisch materiaal en het in bezit hebben van afbeeldingen van ontuchtige handelingen tussen mens en dier, gepleegd in de periode van 14 mei 2008 tot 5 maart 2016 te [plaats1] en [plaats2] . U bent wegens deze strafbare feiten veroordeeld bij eindvonnis van de rechtbank Gelderland te Zutphen van 12 september 2017.
U heeft tegen dat eindvonnis, alsmede tegen alle ter terechtzitting genomen beslissingen, tijdig hoger beroep ingesteld, dat nog in behandeling moet worden genomen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
U bent van mening dat u ten onrechte veroordeeld bent. Dit omdat u heeft gehandeld als
eerzame wetenschapper, gepromoveerd criminoloog die een reeks wetenschappelijke
publicaties inzake onder meer geweldsdelicten en kinderpornografie op zijn naam heeft staan,
en die in het kader van rechtmatig wetenschappelijk onderzoek een archief met
kinderpornografische afbeeldingen had aangelegd ten behoeve van voorgenomen toekomstige
publicaties. Het is niet strafbaar om een archief van kinderpornografisch materiaal aan te
leggen met het uitsluitende doel om dat voor wetenschappelijk doeleinden te gebruiken, zoals
u dat volgens uw zeggen als criminoloog heeft gedaan.
U gaf mij opdracht uw belangen in deze zaak te behartigen.
(…)
Inhoud van uw opdracht
Uw opdracht houdt in dat mijn kantoor uw belangen in deze zaak zal behartigen. Het gaat
daarbij om verdediging van uw positie als verdachte in verband met uw strafzaak in hoger
beroep, alsmede om gerelateerde kwesties (zoals het bezwaar tegen de opname van uw
DNA-materiaal in een databank).
Het streven daarbij zal moeten zijn om het eindvonnis van de rechtbank Zutphen d.d. 12
september 2017 in hoger beroep door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te laten
vernietigen en u van alle rechtsvervolging te laten ontslaan wegens ontbreken van de
materiele wederrechtelijkheid, of althans de schade zo ver mogelijk te beperken.
(…)
Tariefstelling
Ik zal u mijn bemoeiingen in rekening brengen tegen een tarief van € 300,00 per uur,
vermeerderd met de verschuldigde omzetbelasting van (thans) 21%, dus in totaal €363,00
per uur. De kosten van de dienstverlening worden in beginsel eens per maand bij u in rekening gebracht aan de hand van de bestede tijd/gemaakte kosten. De bestede tijd wordt u
in rekening gebracht per tijdseenheid van vijf minuten. Vanzelfsprekend stuur ik u bij iedere
declaratie een specificatie mee.
De door ons kantoor voor u voorgeschoten kosten (zoals deurwaarderskosten, griffierecht,
uittreksels) worden afzonderlijk en gespecificeerd in rekening gebracht. De reistijd wordt in
rekening gebracht tegen het normale uurtarief. De reiskosten bedragen daarenboven € 0,45
per kilometer exclusief BTW.
U komt volgens redelijke inschatting niet voor een toevoeging in aanmerking
Tijdens ons gesprek hebben wij ook de mogelijkheid besproken dat u in aanmerking komt
voor gesubsidieerde rechtsbijstand; uw kosten zouden dan beperkt blijven tot betaling van
vast recht en een eigen bijdrage. Op grond van de omstandigheid dat u over een eigen
woning beschikt met een waarde van - volgens uw zeggen door een makelaar geschat - plm.
€ 260.000, terwijl daarop een hypotheek rust wegens een geldlening van Obvion ter hoogte
van € 130.000 (aflossingsvrij), is het aannemelijk dat u in dit verband niet voor een
zogenaamde - al dan niet voorwaardelijke - toevoeging in aanmerking komt, óf dat een
eventueel op basis van uw belastinggegevens over 2017 mogelijk toch te verkrijgen
voorwaardelijke toevoeging achteraf weer zal worden ingetrokken.
Ons kantoor behandelt geen toegevoegde zaken
Ik heb u echter bovendien medegedeeld dat door ons kantoor geen opdrachten worden
aanvaard in het kader van deze gesubsidieerde rechtsbijstandsverlening, zodat ik u in deze
alleen zal kunnen bijstaan als betalende cliënt. U verklaarde met rechtsbijstandverlening op
deze basis akkoord te zijn en aldus af te willen zien van rechtsbijstand op basis van een
eventuele toevoeging.
NB: Mocht u op enig moment in de toekomst alsnog van de diensten van een toegevoegde
advocaat gebruik willen maken, laat u mij dat dan direct weten, zodat ik de verdere
behandeling van uw zaak aan de door u aan te wijzen toegevoegde advocaat kan overdragen.
(…)
Bij akkoord: schriftelijke vastlegging
Ik verzoek u vriendelijk om een kopie (*) van deze brief, door u voor akkoord ondertekend,
aan mij te willen retourneren, als blijk van uw instemming met de daarin vastgelegde
afspraken. Ik vertrouw er op met het bovenstaande onze afspraken correct te hebben
weergegeven. Natuurlijk ben ik graag tot nadere toelichting van het een en ander bereid.
Onder dankzegging voor uw opdracht verblijf ik,
met vriendelijke groet, Voor akkoord:
onleesbare handtekening onleesbare handtekening
[naam1] [appellant] ”
2.2.
Ruis heeft voor deze werkzaamheden diverse facturen toegezonden aan [appellant] , te weten op 6 februari 2018, 6 maart 2018, 5 juni 2018, 4 september 2018, 13 maart 2019 en 3 april 2019, een en ander voor een totaalbedrag van € 23.071,01. [appellant] heeft deze facturen, ook na sommatie op 15 april 2019, niet betaald.
2.3.
Ruis heeft bij de rechtbank in conventie gevorderd dat [appellant] zal worden veroordeeld om aan haar te betalen een bedrag van € 24.076,72, vermeerderd met rente en kosten. [appellant] heeft in reconventie gevorderd dat de overeenkomst tussen hem en Ruis zal worden vernietigd op grond van dwaling (artikel 6:228 BW) en bedrog (artikel 3:44 lid 3 BW) en dat voor recht wordt verklaard dat Ruis onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Voorts heeft [appellant] gevorderd dat Ruis wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding. De kantonrechter heeft bij vonnis van 14 augustus 2019 de vorderingen van Ruis toegewezen en de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] is in hoger beroep gekomen onder aanvoering van vijf grieven. De grieven strekken tot vernietiging van het vonnis, afwijzing van de vorderingen van Ruis en alsnog toewijzing van de vorderingen van [appellant] . De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant] voert in hoger beroep twee argumenten aan tegen de vordering van Ruis tot betaling van zijn facturen. Ten eerste betwist [appellant] dat hij de facturen van Ruis dient te betalen omdat Ruis zou hebben toegezegd dat hij de werkzaamheden om niet zou uitvoeren. Daarnaast doet [appellant] een beroep op dwaling en stelt daartoe dat hij ten onrechte door Ruis is geïnformeerd dat hij niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam. Het hof oordeelt als volgt.
Overeenkomst om niet?
2.4.
Tussen partijen is in geschil of Ruis zijn werkzaamheden in rekening mocht brengen bij [appellant] , zoals Ruis stelt maar [appellant] betwist. Ruis heeft ter onderbouwing van zijn stelling gewezen op de hiervoor geciteerde, door partijen getekende opdrachtbevestiging. Daarin is bepaald dat Ruis een uurtarief van € 363,00 in rekening zal brengen voor zijn werkzaamheden. Dat betreft een onderhandse akte (artikel 156 lid 2 Rv). Op grond van artikel 157 lid 2 Rv levert een onderhandse akte, zoals de onderhavige opdrachtbevestiging, ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. Daarmee staat dwingend, behoudens tegenbewijs, tussen partijen vast dat Ruis voor zijn advocatenwerkzaamheden een uurtarief van € 363 in rekening zal brengen, waarmee [appellant] heeft ingestemd door de opdrachtbevestiging voor akkoord te tekenen. [appellant] betwist dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt en stelt dat Ruis tijdens het gesprek op 15 januari 2018 heeft toegezegd dat hij [appellant] om niet zou bijstaan. Om te worden toegelaten tot tegenbewijs, moet [appellant] de feiten waartegen hij tegenbewijs wil leveren voldoende gemotiveerd hebben betwist. Het hof oordeelt hierover als volgt.
2.5.
[appellant] stelt ten eerste dat er twee getuigen zijn, mevrouw [naam2] en mevrouw [naam3] , die kunnen bevestigen dat Ruis [appellant] om niet zou bijstaan. [appellant] stelt dat deze getuigen zich baseren op informatie die zij van de heer [naam4] hebben gekregen. Echter, het is niet relevant wat de heer [naam4] aan [appellant] of derden zou hebben toegezegd. Het gaat erom wat tussen [appellant] en Ruis is afgesproken anders dan wat tussen partijen dwingend vaststaat op basis van de opdrachtbevestiging. [appellant] stelt niet dat de twee getuigen, dan wel de heer [naam4] , kunnen verklaren over wat is afgesproken tussen [appellant] en Ruis over het al dan niet in rekening brengen van de werkzaamheden van Ruis. Deze verklaringen zijn, zonder nadere uitleg en toelichting, die ontbreekt, niet relevant omdat ze geen voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van wat op grond van de getekende opdrachtbevestiging dwingend tussen partijen vaststaat.
2.6.
[appellant] wijst daarnaast op een e-mail van 17 april 2019. In deze e-mail schrijft Ruis onder andere het volgende:
“Wat ik u wel heb toegezegd is dat u pas zou hoeven te betalen nadat wij einduitspraak van het gerechtshof zouden hebben verkregen.
Vervolgens zou op dat moment gekeken kunnen worden hoe de declaraties gefinancierd zouden kunnen worden. Daarvoor waren inderdaad in beginsel twee mogelijkheden.
Een was dat de Staat der Nederlanden de rekening zou betalen — hetgeen het geval zou zijn als u zou zijn ontslagen van rechtsvervolging.
De tweede mogelijkheid zou zijn om financiering aan te vragen bij de Gemeente uit hoofde van bijzondere bijstand.”
2.7.
[appellant] stelt dat Ruis in deze e-mail erkent dat Ruis hem om niet zou bijstaan, maar Ruis betwist dat. De uitleg van [appellant] volgt het hof niet. In de e-mail wordt vooropgesteld dat de door Ruis gestuurde facturen betaald moeten worden door [appellant] (“dat u pas zou hoeven te betalen”). Daarnaast worden door Ruis twee opties genoemd voor [appellant] voor financiering van de facturen. De bewoordingen van deze e-mail ondersteunen de uitleg die [appellant] daaraan geeft dus niet. Op grond waarvan [appellant] er niettemin gerechtvaardigd vanuit mocht gaan dat hij niet hoefde te betalen indien de door Ruis genoemde twee opties geen soelaas zouden bieden, heeft [appellant] niet toegelicht. Ook in zoverre is geen sprake van een voldoende gemotiveerde betwisting van wat op basis van de getekende opdrachtbevestiging dwingend tussen partijen vaststaat.
2.8.
[appellant] heeft voor het overige geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van wat tussen partijen dwingend vaststaat. Zo heeft hij bijvoorbeeld niet uitgelegd waarom hij de opdrachtbevestiging heeft getekend en waarom Ruis om niet werkzaamheden zou verrichten in weerwil van de inhoud van de getekende opdrachtbevestiging, waarom Ruis hiertoe bereid was, wat de achtergrond van de afspraak was en hoe partijen tot deze afspraak zijn gekomen. Dit had wel op de weg van [appellant] gelegen gelet op het feit dat deze afspraak wezenlijk afwijkt van wat dwingend tussen partijen vaststaat. Het hof stelt verder vast dat [appellant] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de onder 2.1 genoemde door Ruis in de loop van de tijd aan hem toegezonden facturen, hoewel dat, gelet op het ingenomen standpunt in deze procedure, bepaald voor de hand zou hebben gelegen. Enige uitleg over het uitblijven van bezwaar wordt evenmin gegeven. Aan het voorgaande verbindt het hof de conclusie dat [appellant] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist hetgeen dwingend tussen partijen vaststaat, namelijk dat Ruis een uurtarief van € 363,00 in rekening zou brengen en dat [appellant] door ondertekening “voor akkoord’ van de hem toegezonden opdrachtbevestiging daarmee heeft ingestemd. Aan tegenbewijs wordt daarom niet toegekomen. Als gevolg daarvan moet worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van Ruis dat een uurtarief van € 363,00 tussen partijen is overeengekomen. nNu de juistheid van de facturen van Ruis niet afzonderlijk wordt betwist, dient [appellant] deze facturen te betalen.
Onvoldoende voorlichting over gefinancierde rechtsbijstand
2.9.
[appellant] stelt dat tijdens het eerste gesprek op 15 november 2018 met Ruis is gesproken over de vraag of hij in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. Ruis heeft toen volgens [appellant] aangegeven dat [appellant] hiervoor niet in aanmerking kwam vanwege de woning van zijn overleden ouders. Volgens [appellant] heeft Ruis ten onrechte aangegeven dat [appellant] niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam omdat de woning niet op zijn naam stond geregistreerd en de Raad voor de Rechtsbijstand deze woning volgens [appellant] daarom niet zou meenemen bij de berekening van zijn vermogen. Daarnaast zou de Raad voor Rechtsbijstand in 2018 2016 als peiljaar hebben gehanteerd in welk jaar de moeder van [appellant] nog leefde, zodat de Raad voor Rechtsbijstand in elk geval met de woning geen rekening zou hebben gehouden bij de berekening van zijn vermogen, aldus nog steeds [appellant] . Indien [appellant] had geweten dat hij wel voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam, had hij de opdrachtbevestiging niet getekend. Hierdoor heeft hij gedwaald in de zin van artikel 6:228 BW en vordert hij vernietiging van de overeenkomst.
2.10.
Bij de beoordeling wordt het volgende vooropgesteld. Een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten.
2.11.
De partij die de vernietiging inroept, in dit geval [appellant] , dient te stellen dat bij hem ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst sprake was van een wilsgebrek, bestaande uit een onjuiste voorstelling van zaken. [appellant] stelt dat hij op grond van door Ruis verstrekte inlichtingen van de onjuiste voorstelling van zaken uitging dat hij niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand, terwijl in werkelijkheid hij hiervoor wel in aanmerking kwam. [appellant] heeft deze stelling echter slechts onderbouwd met de stelling dat zijn moeder nog leefde in 2016 en dat hij daardoor nog niet de beschikking had over de ouderlijke woning. Ruis heeft in reactie daarop echter aangevoerd dat de vader van [appellant] al eerder was overleden en dat [appellant] in 2016 daardoor voor ¼ deel eigenaar was van de ouderlijke woning. [appellant] heeft hierop slechts gereageerd door te stellen dat zijn ouders een langstlevende testament hadden laten opstellen, maar hij heeft dit testament niet overgelegd. Ook heeft [appellant] niet inzichtelijk gemaakt over welk ander vermogen hij in 2016 beschikte. Dit had in het kader van zijn beroep op dwaling wel op zijn weg gelegen nu Ruis onweersproken heeft aangevoerd dat [appellant] beschikte over banktegoeden, die volgens [appellant] zelf enkele tienduizenden euro’s beliepen en waarvan [appellant] sinds het overlijden van zijn moeder in zijn levensonderhoud voorzag omdat hij zelf geen inkomen had. Door geen concreet inzicht te geven in zijn vermogenssituatie in 2016 kan niet worden vastgesteld of [appellant] in 2018, rekening houdend met peiljaar 2016, wel in aanmerking zou zijn gekomen voor gefinancierde rechtsbijstand. Er kan dus niet worden vastgesteld of [appellant] op het moment waarop hij instemde met de schriftelijke opdrachtbevestiging aan Ruis uitging van een onjuiste voorstelling van zaken daaruit bestaande dat hij niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam. Het beroep op dwaling door [appellant] strandt bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing.
Overige punten
2.12.
[appellant] heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte de comparitie niet heeft uitgesteld nadat [appellant] daarom had verzocht. Bij dat bezwaar bestaat geen belang omdat de herstelfunctie van het hoger beroep meebrengt dat [appellant] in deze instantie de gelegenheid heeft gehad om al zijn standpunten naar voren te brengen.
2.13.
[appellant] heeft verder gesteld dat er sprake is van bedrog (artikel 3:44 lid 3 BW) en dat Ruis onrechtmatig heeft gehandeld (artikel 6:162 BW), maar hij heeft deze grondslagen niet afzonderlijk van een deugdelijke onderbouwing voorzien. Deze grondslagen kunnen daarom niet leiden tot toewijzing van de vorderingen van [appellant] . .
2.14.
[appellant] heeft als laatste gesteld dat hij heeft gedwaald ten aanzien van de toezegging van Ruis over de mogelijkheden van verhaal van de kosten op de Staat der Nederlanden dan wel de gemeente Elburg. Ruis heeft hiertegenover onweersproken gesteld dat hij [appellant] heeft ingelicht dat zijn kosten door de staat alleen worden betaald indien [appellant] zou worden ontslagen van rechtsvervolging. Dat heeft zich niet voorgedaan. Daarnaast heeft Ruis onweersproken gesteld dat hij [appellant] erop heeft gewezen dat de mogelijkheid bestaat om zogenaamde leenbijstand aan te vragen bij de gemeente maar dat [appellant] dit heeft geweigerd omdat hij geen schulden bij de gemeente wilde hebben. [appellant] heeft op de betwisting van Ruis niet verder gereageerd en zijn stelling niet verder toegelicht zodat het hof hieraan voorbijgaat.

3.De slotsom

3.1.
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Aan het bewijsaanbod wordt voorbijgegaan omdat geen zodanig concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die, indien bewezen, aan het voorgaande kunnen afdoen.
3.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Ruis zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 2.020,00
- salaris advocaat
€ 2.163,00(1,5 punt x tarief III á € 1.442,00)
Totaal € 4.183,00
3.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn van
14 augustus 2019,
4.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Ruis vastgesteld op € 4.183,00,
4.3.
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 163,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,00 in geval niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
4.4.
verklaart de veroordelingen onder 4.2 en 4.3 uitvoerbaar bij voorraad,
4.5
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en A. van Zanten-Baris, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 september 2021.