ECLI:NL:GHARL:2021:8505

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
200.294.936
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering in kort geding betreffende conservatoir bewijsbeslag en inzage in documenten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 september 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De zaak betreft een incidentele vordering die door de appellanten is ingediend, waarbij zij de schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland hebben gevorderd. Dit vonnis betrof een conservatoir bewijsbeslag dat door de World Freight Company S.A.S. (WFC) was gelegd op documenten van de appellanten, die werkzaam zijn als general sales agents (GSA) voor luchtvaartmaatschappijen. WFC stelde dat zij schade hadden geleden door onrechtmatige concurrentie door de appellanten en had conservatoir bewijsbeslag gelegd op circa 1,6 miljoen documenten om hun rechtspositie te bepalen.

De voorzieningenrechter had in zijn vonnis van 8 april 2021 bepaald dat de appellanten moesten toestaan dat een onafhankelijke derde, DigiJuris, inzage kreeg in de beslagen documenten. De appellanten verzetten zich tegen deze beslissing en stelden dat de gevolgen van de inzage onomkeerbaar zouden zijn, gezien de privacygevoelige informatie die in de documenten aanwezig zou zijn. Het hof overwoog dat de uitvoerbaarheid van het vonnis niet geschorst kon worden, omdat de belangen van WFC bij de tenuitvoerlegging zwaarder wogen dan die van de appellanten. Het hof concludeerde dat de appellanten niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden hadden aangedragen die een afwijking van de eerdere beslissing rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft het hof de incidentele vordering van de appellanten afgewezen en hen in de kosten van het incident veroordeeld. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt, en het hof heeft verder iedere beslissing aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.294.936
(zaaknummer rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, 313398)
arrest in kort geding van 7 september 2021
in het incident in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna: [appellant1] ,
advocaat: mr. J.M. Atema,
2.
[appellant2],
wonende te [woonplaats2] ,
hierna: [appellant2] ,
advocaat: mr. J.M. Atema,
3.
[appellant3],
wonende te [woonplaats3] ,
hierna: [appellant3] ,
advocaat: mr. L.J.J. Kerstens,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie,

4.[appellant4] ,

wonende te [woonplaats4] ,
hierna: [appellant4] ,
advocaat: mr. B.S. Friedberg,
5.
[appellant5],
wonende te [woonplaats5] ,
hierna: [appellant5] ,
advocaat: mr. B.S. Friedberg,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Euro Cargo Aviation B.V.,
gevestigd te Oude Meer,
hierna: ECA,
advocaat: mr. B.S. Friedberg,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Take off Aviation B.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
hierna: Take Off,
advocaat: mr. B.S. Friedberg,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
appellanten, tevens eisers in het incident,
hierna gezamenlijk: [appellanten] c.s.,
tegen:
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
World Freight Company S.A.S.,
gevestigd te Roissy (Frankrijk),
hierna: WFC,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Kales Group B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
hierna: Kales Group,
geïntimeerden, tevens verweersters in het incident,
in eerste aanleg: eiseressen in conventie en verweersters in reconventie,
advocaat: mr. F.A. van de Wakker,
hierna gezamenlijk: WFC c.s.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het verwijzingsarrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 mei 2021 en het tussenarrest van dit hof van 27 juli 2021 hier over.
1.2.
Vervolgens heeft op 10 augustus 2021 een mondelinge behandeling in het incident plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Daarna heeft het hof arrest in incident bepaald op de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door partijen overgelegde stukken, aangevuld met de door mr. Friedberg overgelegde productie 13 en de door mr. Atema overgelegde producties 13 en 14.

2.De motivering van de beslissing in het incident

2.1.
Zowel WFC c.s. als [appellanten] c.s. zijn betrokken (geweest) bij het uitvoeren van werkzaamheden als (c.q. in dienst van een) general sales agent (hierna: GSA). GSA’s worden ingeschakeld door vliegtuigmaatschappijen om de beschikbare vrachtcapaciteit in de vliegtuigen te verkopen. WFC c.s. stellen dat zij schade hebben geleden als gevolg van onrechtmatige concurrentie door [appellanten] c.s. Om hun rechtspositie te bepalen en eventueel rechtsmaatregelen tegen [appellanten] c.s. te treffen hebben WFC c.s. op 13 januari 2021 conservatoir bewijsbeslag doen leggen ten laste van [appellanten] c.s., waarbij circa 1,6 miljoen documenten zijn getroffen.
2.2.
Vervolgens hebben WFC c.s. in kort geding op grond van artikel 843a Rv inzage en afschrift van de beslagen bewijsmiddelen gevorderd. In reconventie hebben [appellant4] , [appellant5] , ECA en Take Off opheffing van het ten laste van hen gelegde bewijsbeslag gevorderd. De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, heeft bij vonnis in kort geding van 8 april 2021 onder meer het volgende beslist:

in conventie
7.1.
beveelt [appellanten] c.s. met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te gehengen en te gedogen dat een door WFC c.s. aan te wijzen onafhankelijke derde onbeperkt inzage verkrijgt in de in conservatoir bewijsbeslag genomen bewijsmiddelen en aan WFC c.s. inzage verstrekt en/of afschrift verstrekt van alle bewijsmiddelen met dien verstande dat:
- WFC c.s. geen recht op inzage en/of afschrift hebben van bewijsmiddelen die uitsluitend zijn verkregen op basis van de zoektermen: ‘ ‘tijdelijk’, ‘namens’, ‘voor’ en ‘terug’ zoals onder 5.11 overwogen;
- WFC c.s. geen recht op inzage en/of afschrift hebben van bewijsmiddelen die naar het oordeel van deze derde bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten en waarvan WFC c.s. geen rechtens te respecteren belang heeft bij kennisneming van de inhoud daarvan, zoals onder 5.14 overwogen;
- WFC c.s. geen recht op inzage en/of afschrift hebben van bewijsmiddelen die naar het oordeel van deze derde uitsluitend betrekking hebben op het privéleven van [appellanten] , [appellant2] , [appellant3] , [appellant4] en [appellant5] ,
(…)
7.5
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
(…)
in reconventie
7.7.
wijst de vorderingen af,”
2.3.
De voorzieningenrechter heeft in het kader van de beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren het volgende overwogen:
“5.15. [appellanten] c.s. hebben verzocht het vonnis, indien de vordering wordt toegewezen, niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat de gevolgen daarvan onomkeerbaar is zijn en de schade doordat WFC c.s. kennis zouden nemen van vertrouwelijke informatie van ECA en Take Off enorm zal zijn. Ook zal inzage leiden tot kennisneming van veel zeer privacygevoelige informatie, zo betogen [appellanten] c.s.
5.16.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Met het spoedeisend belang dat voor het treffen van een voorziening in kort geding aanwezig moet zijn en dat in dit geval ook aanwezig is, is in beginsel niet verenigbaar dat een toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Het is immers niet wenselijk dat wanneer een voorlopige voorziening is verleend, de aanwending van een rechtsmiddel de tenuitvoerlegging van een vonnis in kort geding kan opschorten. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [appellanten] c.s. hebben aangevoerd geen aanleiding van vorenstaand uitgangspunt af te wijken en het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, te meer omdat de inzage in eerste instantie zal worden verleend aan een derde. Op die manier wordt al gewaarborgd dat privacygevoelige informatie die verder voor de zaak niet van belang is, niet verspreid wordt. Bovendien zal er ook nog enige tijd overheen gaan alvorens deze derde de enorme hoeveelheid beslagen documenten heeft doorzocht. In die tijd kunnen [appellanten] c.s. eventueel hoger beroep instellen en bij het gerechtshof om schorsing van de uitvoerbaarverklaring vragen.”
2.4.
WFC c.s. hebben DigiJuris B.V. (hierna: DigiJuris) aangewezen als onafhankelijke derde zoals bedoeld in het vonnis van 8 april 2021. DigiJuris was reeds benoemd als gerechtelijk bewaarder in het bewijsbeslag.
2.5.
[appellanten] c.s. zijn van dat vonnis op 26 april 2021 in hoger beroep gekomen en hebben bij incidentele vordering ex artikel 351 Rv primair de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 april 2021 gevorderd. Subsidiair hebben zij gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis in zoverre wordt geschorst dat het de onafhankelijke derde zoals door WFC c.s. is aangewezen wordt toegestaan om het onderzoek naar de beslagen bescheiden voort te zetten, maar dat het deze onafhankelijke derde niet is toegestaan om informatie daaruit te delen met anderen, waaronder WFC c.s. en haar advocaten.
2.6.
De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis in kort geding van 29 april 2021 WFC c.s. geboden om binnen 24 uur na het wijzen van het vonnis DigiJuris of een andere “onafhankelijke derde” zoals bedoeld in het vonnis van 8 april 2021 schriftelijk te sommeren om géén informatie uit het beslagen bewijs te delen met anderen (waaronder maar niet uitsluitend WFC c.s. en hun advocaten) totdat het hof op het door [appellanten] c.s. opgeworpen incident ex artikel 351 Rv heeft beslist.
2.7.
Het hof stelt voorop dat uitgangspunt is dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling uitvoerbaar is, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de voorzieningenrechter. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de voorzieningenrechter op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. [1]
Motivering voorzieningenrechter uitvoerbaarheid
2.8.
Uit het vonnis van de voorzieningenrechter van 8 april 2021 kan – anders dan [appellanten] c.s. stellen – niet worden afgeleid dat met de tenuitvoerlegging van het vonnis moet worden gewacht totdat door het hof op een incident ex artikel 351 Rv is beslist. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er nog enige tijd overheen zal gaan voordat de derde de enorme hoeveelheid beslagen documenten heeft onderzocht en [appellanten] c.s. in die tijd eventueel in hoger beroep om schorsing van de uitvoerbaarverklaring kunnen vragen. Deze overweging moet worden begrepen als een overweging ten overvloede, nadat de voorzieningenrechter in het kader van de beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren de belangen van partijen tegen elkaar heeft afgewogen. De voorzieningenrechter heeft de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad dus gemotiveerd.
Kennelijke misslag
2.9.
De voorzieningenrechter heeft in het kader van de beoordeling of sprake is van een spoedeisend belang onder meer overwogen dat uit de stelling van WFC c.s. volgt dat het onrechtmatig handelen van [appellanten] c.s. nog altijd voortduurt. Volgens de voorzieningenrechter gaat het het bestek van het kort geding te buiten om vast te stellen of daarvan sprake is. In ieder geval is niet gebleken dat hiervan evident geen sprake is, aldus de voorzieningenrechter. Verder heeft de voorzieningenrechter in het kader van de vraag of WFC c.s. een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv hebben bij de inzage van de beslagen bescheiden overwogen dat naar voorshands oordeel [appellanten] c.s. een groep vormen als bedoeld in artikel 6:166 BW en WFC c.s. op dit moment voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat [appellanten] c.s. in groepsverband onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld. Het hof volgt [appellanten] c.s. niet in hun standpunt dat voornoemde overwegingen op een kennelijke juridische en/of feitelijke misslag berusten. De stellingen van [appellanten] c.s. in dit kader vergen een diepgaande beoordeling waarvoor het hoger beroep is bedoeld, maar de beoordeling van de vordering in het incident zich niet leent. Dat geldt ook voor de andere overwegingen van de voorzieningenrechter waartegen [appellanten] c.s. bezwaar maken omdat die volgens hen berusten op een kennelijke juridische en/of feitelijke misslag.
Nova en belangenafweging
2.10.
[appellanten] c.s. stellen dat de tenuitvoerlegging van het vonnis moet worden geschorst, omdat zich in de beslagen bescheiden naar verwachting zeer grote hoeveelheden gegevens bevinden met privéinformatie van [appellant1] , [appellant2] , [appellant3] , [appellant4] , [appellant5] en derden (niet zijnde procespartijen), bedrijfsgevoelige informatie van ECA en Take Off en bedrijfsgevoelige informatie van de bedrijven waarin [appellant1] belangen heeft. Daarnaast zijn volgens [appellanten] c.s. de gevolgen van inzage in de gegevens onomkeerbaar, bestaan er onvoldoende waarborgen en controlemogelijkheden ter bescherming van hun belangen en is de door WFC c.s. als “onafhankelijke derde” aangestelde DigiJuris noch onafhankelijk noch deskundig.
2.11.
Hetgeen [appellanten] c.s. hebben aangevoerd zijn geen feiten of omstandigheden die bij het nemen van de beslissing van de voorzieningenrechter om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan (nova). Deze omstandigheden zijn ook grotendeels expliciet door de voorzieningenrechter meegewogen bij de beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De aanstelling door WFC c.s. van DigiJuris als “onafhankelijke derde” betreft de uitvoering van het vonnis en vormt naar het oordeel van het hof geen novum. DigiJuris voert slechts de beoordeling uit of WFC c.s. volgens de criteria uit het vonnis inzage mogen verkrijgen in de gegevens en verstrekt de gegevens vervolgens aan WFC c.s.
2.12.
Voor zover de aanstelling van DigiJuris als “onafhankelijke derde” wel als novum moet worden aangemerkt, kan deze omstandigheid niet rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren wordt afgeweken. Doordat de voorzieningenrechter heeft bepaald dat de beslagen gegevens eerst worden ingezien door een onafhankelijke derde is gewaarborgd dat concurrentie- en privacygevoelige informatie en andere gegevens die voor de zaak niet van belang zijn, niet kunnen worden ingezien door WFC c.s. Niet is gebleken dat DigiJuris de taak van onafhankelijke derde niet op een juiste wijze zou kunnen uitvoeren. De omstandigheid dat DigiJuris ook als gerechtelijk bewaarder in het kader van het bewijsbeslag optreedt, maakt niet dat zij niet onafhankelijk is. Daarnaast geschiedt het optreden van DigiJuris als IT-expert onder de verantwoordelijkheid van de deurwaarder. Deze dient op basis van zijn ambt de onafhankelijkheid te waarborgen. Verder hebben WFC c.s. de opdrachtbevestiging met daarbij de “Appendix A: plan van aanpak inzage [appellanten] ” en daarnaast de “Appendix B: nadere gedetailleerde beschrijving werkwijze” van DigiJuris overgelegd. Mede gelet op deze documenten acht het hof DigiJuris als IT-expert voldoende deskundig om de data op een juiste wijze te selecteren en te beoordelen. Niet is gebleken dat voor het uitoefenen van deze taak specifieke kennis van de branche nodig is waarin partijen actief zijn (geweest). Gelet op het voorgaande wegen de belangen van [appellanten] c.s. niet op tegen de belangen van WFC c.s. bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Die belangen van [appellanten] c.s. bestaan er onder meer in dat zij hun rechtspositie wensen te bepalen teneinde eventueel rechtsmaatregelen tegen [appellanten] c.s. te treffen.

3.De slotsom

3.1.
Het hof zal zowel de primaire als de subsidiaire vordering in het incident afwijzen en [appellanten] c.s. in de kosten van het incident veroordelen. De kosten van het incident zullen tot aan deze uitspraak aan de zijde van WFC c.s. worden vastgesteld op € 2.228,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x appeltarief II).
3.2.
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder zal het hof iedere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van WFC c.s. vastgesteld op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. de Vries, S.C.P. Giesen en L.F. Wiggers-Rust, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 september 2021.

Voetnoten

1.Zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.