In de Memorie van Toelichting bij de totstandkoming van artikel 220 lid 5 BW is, naast de hierboven onder rov. 4.7 en 4.9 geciteerde passages, vermeld:
“Voorgeschiedenis
De verhuiskostenregeling uit het Bbsh bestaat enkele jaren. Bij motie van Van Gent c.s (Kamerstukken II 2002/2003, 28 600 XI, nr. 35) is destijds verzocht op zo kort mogelijke termijn een verhuis en herinrichtingskostenregeling te treffen in het Bbsh of in de Wet stedelijke vernieuwing.
De betreffende motie beoogde de bewoners die als gevolg van de herstructurering gedwongen worden te verhuizen recht te geven op een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten van ten minste € 5 000,–, aangezien de stedelijke vernieuwing gepaard gaat met een omvangrijke taakstelling voor de sloop en renovatie van bestaande woningen. Een dergelijke minimumbijdrage geeft de huurders zekerheid en bevordert daarmee de medewerking van huurders aan dergelijke projecten.
Aan deze motie is uitvoering gegeven door per 1 juli 2005 in het Bbsh een regeling (artikel 11g) op te nemen die huurders van een woongelegenheid van een woningcorporatie recht geeft op een bijdrage in de kosten van de verhuizing wanneer een verhuizing noodzakelijk is in verband met een voorgenomen renovatie. Daarbij is tevens geregeld dat alleen huurders van zelfstandige woongelegenheden bij dergelijke verhuizingen recht hebben op een bijdrage in de kosten van de verhuizing van minimaal € 5 000,–. Dit bedrag kan jaarlijks bij ministeriële regeling worden geïndexeerd met het percentage waarmee de consumentenprijzen in het voorafgaande jaar zijn verhoogd. Onder andere bij ministeriële regeling van 27 januari 2008 heeft een dergelijke indexering plaatsgevonden en het minimumbedrag is per 1 maart 2008 verhoogd tot € 5 135,88.(…)
Tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie voor alle huurders
Gezien deze voorgeschiedenis zal ook de verhuiskostenregeling in het BW zowel gelden voor het geval van een gedwongen tijdelijke verhuizing wegens renovatie met voortzetting van de huurovereenkomst als voor het geval van een gedwongendefinitieveverhuizing, waarbij de huurovereenkomst wordt beëindigd. (…)
Dit wetsvoorstel regelt dat de verhuurder bijdraagt in de kosten die de verhuizing van zijn huurder meebrengt indien die verhuizing noodzakelijk is in verband met een voorgenomen renovatie van de betreffende woonruimte. Het ligt voor de hand dat de verhuurder deze bijdrage in zijn voorstel tot renovatie opneemt. Voor de huurder van eenzelfstandige woning, een woonwagen of een standplaatsbedraagt de bijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag. (…)
Eén verhuizing
De minimumbijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten die wordt toegekend voor de verhuizing als gevolg van de renovatie, is gelijk aan de verhuiskostenbijdrage zoals die nu in het Bbsh is geregeld. Dat wil zeggen dat de minimumbijdrage niet geldt per verhuisbeweging. Indien de huurder tijdelijk elders wordt gehuisvest en na de renovatie terugkeert in zijn oorspronkelijke woning wordt dat beschouwd als één verhuizing; de huurder heeft dan recht op éénmaal de bijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten. Het maakt daarbij niet uit hoe lang de huisvesting elders duurt. Zelfs indien de periode dat de huurder elders moet verblijven kort is, geldt het minimumbedrag.
Noodzakelijke verhuizing
Het minimumbedrag geldt bij een verhuizing die noodzakelijk is. (…) [Zie ook het citaat hierboven bij rov. 4.7, hof]
Renovatie zonder verhuizing
De verhuiskostenregeling geldt ook niet wanneer de huurder tijdens een renovatie in de woning blijft wonen. De huurder verhuist immers niet.”
In de Memorie van Antwoord staat hierover:
“Artikel 7:220 BW
De leden van dePvdA-fractie hebben om bevestiging gevraagd van hetgeen zij meenden te lezen in de diverse artikelleden van artikel 7:220. Inderdaad heeft een huurder van een woning altijd recht op een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten van € 5000 (geïndexeerd), indien hij ten behoeve van renovatie uit zijn woning moet vertrekken, ongeacht of hij die kosten ook werkelijk maakt. Heeft de huurder meer kosten dan kan hij deze kosten claimen op grond van artikel 7:220 lid 1. Hij verspeelt dit recht niet op de enkele grond dat hij het forfaitaire bedrag, vastgesteld krachtens artikel 7:220 lid 6 heeft aanvaard. Maar het renovatievoorstel kan anders inhouden. Heeft de huurder met dit voorstel ingestemd, dan is hij daaraan gebonden. (…)”