ECLI:NL:GHARL:2021:8428

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
200.293.067/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van minderjarigen en de beoordeling van de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige2] en [de minderjarige3]. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, heeft grieven ingediend tegen de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. Het hof constateert dat de moeder vier kinderen heeft, waarvan het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] is beëindigd. De minderjarigen staan onder toezicht en zijn sinds juni 2020 uit huis geplaatst vanwege zorgen over hun veiligheid in de thuissituatie.

Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de relevante documenten in de zaak besproken. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 augustus 2021, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van Jeugdbescherming Overijssel en de pleegouders. Het hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De moeder heeft aangevoerd dat de uithuisplaatsing onrechtmatig was, maar het hof oordeelt dat de zorgen over de veiligheid van de kinderen gerechtvaardigd waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verlengd en dat er nog geen voldoende basis is voor terugplaatsing van de kinderen. Wel zijn er positieve ontwikkelingen in de situatie van de ouders, maar het hof benadrukt dat er nog stappen gezet moeten worden voordat terugplaatsing mogelijk is. De beslissing van het hof is om de eerdere beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.067/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 252856)
beschikking van 2 september 2021
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: Jeugdbescherming Overijssel.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van [de minderjarige2] en [de minderjarige3],
wonende op een geheim te houden adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats respectievelijk locatie Zwolle, van 25 augustus 2020 en 9 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift namens de moeder met bijlage(n), ingekomen op 12 april 2021;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 28 april 2021;
- het verweerschrift van Jeugdbescherming Overijssel met bijlage(n) van 17 mei 2021;
- een brief van Jeugdbescherming Overijssel van 17 mei 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 17 juni 2021 met bijlage(n);
- een brief van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: het LJ&R) van 4 augustus 2021 met bijlage(n);
- een brief van het LJ&R van 17 augustus 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 augustus 2021 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens Jeugdbescherming Overijssel is [naam1] verschenen. Verder is de pleegmoeder verschenen. Ook zijn verschenen [de vader] (hierna: de vader) en [naam2] namens het LJ&R. Het hof heeft de vader en het LJ&R voor deze procedure als informanten aangemerkt en opgeroepen voor de mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft vier kinderen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2014;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2015;
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2021.
Het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige1] is beëindigd. [de minderjarige1] woont in een pleeggezin.
De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] .
De vader heeft in het buitenland verbleven. Sinds medio 2020 verblijft hij weer bij de moeder in Nederland.
3.2
[de minderjarige2] staat sinds 18 september 2014 (al voor zijn geboorte) onder toezicht en [de minderjarige3] sinds 14 december 2015. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 9 juni 2021 verlengd tot 9 oktober 2021.
3.3
[de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben vanaf eind 2015 tot juni 2020 regelmatig in een deeltijdpleeggezin verbleven. Op 4 juni 2020 zijn [de minderjarige2] en [de minderjarige3] op grond van een (spoed)machtiging uit huis geplaatst. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verblijven sindsdien bij het pleeggezin dat eerder het deeltijdpleeggezin was van [de minderjarige2] .
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van
9 februari 2021 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verlengd van 4 maart 2021 tot 4 juni 2021.
3.5
Bij beschikking van 28 april 2021 is Jeugdbescherming Overijssel vervangen door het LJ&R.
3.6
De moeder heeft eens in de twee weken gedurende 45 minuten begeleide omgang met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . De vader is eveneens bij de omgangsmomenten aanwezig. De begeleiding vindt afwisselend plaats door de jeugdbeschermer en de pleegzorgmedewerker. De pleegvader is ook aanwezig bij de omgang.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder komt met twee grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van Jeugdbescherming Overijssel tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] alsnog af te wijzen.
4.2
Jeugdbescherming Overijssel voert verweer en verzoekt het hof (zakelijk weergegeven) de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De moeder heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat er vanaf het begin van de uithuisplaatsing sprake is van een onrechtmatige uithuisplaatsing. Het hof merkt hierover op dat de eerste verlening van de machtiging niet in deze procedure aan het hof voorligt. Hierover heeft de kinderrechter al bij een eerdere beschikking geoordeeld. Ten overvloede merkt het hof op dat, voor zover de moeder thans heeft aangevoerd dat bij de plaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bij de pleegouders onvoldoende rekening is gehouden met de culturele achtergrond van de kinderen en de ouders, de kinderen geplaatst zijn in het pleeggezin waar [de minderjarige2] al vanaf 2015 in een vrijwillig kader deels verbleef. Het hof acht het daarom een begrijpelijke en verantwoorde beslissing om de kinderen vervolgens in het gedwongen kader eveneens in dat gezin te plaatsen. Naar het oordeel van het hof is er dan ook in die zin geen sprake van schending van het Verdrag inzake de rechten van het kind.
5.3
Ter beoordeling aan het hof ligt de vraag voor of bij de bestreden beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] terecht voor de periode van 4 maart 2021 tot 4 juni 2021 is verlengd. Deze periode is inmiddels verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 4 maart 2021 tot 4 juni 2021 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.4
[de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn in juni 2020 met spoed uit huis geplaatst, omdat er grote zorgen waren over de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie bij de moeder. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hadden aan hulpverleners verteld dat er sprake was van mishandeling door de moeder. Bovendien verbleven de kinderen reeds vanaf eind 2015 regelmatig in een deeltijdpleeggezin, omdat de moeder de zorg voor de kinderen niet aankon. Zij was overbelast en was niet in staat haar emoties te reguleren.
Bij beschikking van 2 februari 2021 heeft het hof geoordeeld dat de fysieke, psychische en emotionele veiligheid van de kinderen in de thuissituatie bij moeder op dat moment onvoldoende gewaarborgd kon worden en dat de machtiging voor de periode tot 4 maart 2021 dus terecht verlengd was.
Het hof is niet gebleken dat in de maanden erna (tot 4 juni 2021) de ernstige zorgen die reden waren voor de (verlenging van de) uithuisplaatsing van de kinderen, dusdanig waren verminderd dat de kinderen weer thuisgeplaatst konden worden. De benodigde onderzoeken die deze conclusie zouden kunnen rechtvaardigen hadden op dat moment nog niet plaatsgevonden of waren nog niet afgerond.
5.5
Het hof is dan ook van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] terecht is verlengd voor de periode van 4 maart 2021 tot 4 juni 2021.
5.6
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende.
Inmiddels hebben er positieve ontwikkelingen plaatsgevonden en heeft er een aantal onderzoeken plaatsgevonden, althans bevinden deze onderzoeken zich in een vergevorderd stadium. Zo heeft er een psychiatrisch en psychologisch onderzoek van de moeder plaatsgevonden, waarvan een rapport van 22 april 2021 is opgesteld door dr. [naam3] en mw. [naam4] . Daaruit blijkt dat er bij de moeder geen sprake is van manifeste psychopathologie met een indicatie tot behandeling. Ook is er een gezinstraject bij [naam5] gestart, waarover bij tussentijdse evaluatie van 26 juli 2021 is gerapporteerd. Daaruit volgt dat de ouders in het belang van de kinderen kunnen handelen, de regie kunnen nemen en op een adequate manier kunnen afstemmen op wat de kinderen nodig hebben. In de veilige setting van de gezinsbehandeling wordt bij de kinderen geen angst of onveiligheid waargenomen. Toch moet er nog een aantal stappen gezet worden voordat er sprake kan zijn van een eventuele terugplaatsing van de kinderen bij de ouders. Deze stappen betreffen onder andere de samenwerkingsrelatie tussen de ouders en pleegouders, behandeling van de kinderen en een herstelgesprek tussen de ouders en de kinderen. De kinderen benoemen in de gesprekken nog steeds gevoelens van onveiligheid maar er wordt geen duidelijke angst gezien.
[naam5] concludeert dat wanneer de benodigde stappen goed doorlopen worden een terugplaatsing van de kinderen bij de ouders op termijn succesvol kan verlopen.
In tegenstelling tot wat Jeugdbescherming Overijssel ter zitting heeft opgemerkt, staat het perspectief van de kinderen nog niet vast. Jeugdbescherming Overijssel dient eerst (voortvarend en) zorgvuldig te onderzoeken of er een mogelijkheid is tot thuisplaatsing van de kinderen (zie ook EHRM 6 oktober 2015; N.P./Moldavië). Het hof verwacht dan ook van alle betrokken partijen dat zij er alles aan doen om de kans op terugplaatsing van de kinderen bij de ouders zo groot mogelijk te laten zijn. Uit het dossier volgt naar het oordeel van het hof afdoende dat de moeder leerbaar is en dat de vader een positieve invloed heeft op de opvoedsituatie. Dit zijn - naast hetgeen door [naam5] is geconstateerd - positieve factoren voor een eventuele thuisplaatsing. Dat geldt ook voor het feit dat het jongste kind bij de ouders thuis mag opgroeien.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 9 februari 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, C. Koopman en J.G. Knot, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 2 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.