Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [verzoeker] tot het instellen van een mentorschap. Het hof heeft het verzoek afgewezen, omdat [verzoeker] onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat is om zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf te behartigen. De kantonrechter had eerder op 2 november 2020 het verzoek van [verzoeker] al afgewezen, en het hof heeft geoordeeld dat er in hoger beroep geen nieuwe, onderbouwde informatie is gepresenteerd die tot een andere conclusie zou leiden.
Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] in zijn verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling geen overtuigende argumenten heeft aangedragen die zijn stelling ondersteunen dat hij een mentor nodig heeft. De bewindvoerder, [naam1] B.V., heeft verklaard dat [verzoeker] in staat is om zijn huishouden te regelen en dat hij geen verzorging of verpleging mist. Het hof heeft ook opgemerkt dat [verzoeker] wel weet wat hij moet doen, maar dit feitelijk niet uitvoert. De bewindvoerder heeft [verzoeker] op verschillende mogelijkheden gewezen, maar het is aan [verzoeker] zelf om de benodigde hulp te regelen.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarmee het verzoek van [verzoeker] tot het instellen van een mentorschap en de benoeming van Stichting [naam4] tot mentor is afgewezen. De beslissing is genomen in het openbaar en is op 31 augustus 2021 uitgesproken door de rechters van het hof, bijgestaan door de griffier.