ECLI:NL:GHARL:2021:8425

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
200.289.885/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot instelling van een mentorschap en benoeming van een mentor

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [verzoeker] tot het instellen van een mentorschap. Het hof heeft het verzoek afgewezen, omdat [verzoeker] onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat is om zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf te behartigen. De kantonrechter had eerder op 2 november 2020 het verzoek van [verzoeker] al afgewezen, en het hof heeft geoordeeld dat er in hoger beroep geen nieuwe, onderbouwde informatie is gepresenteerd die tot een andere conclusie zou leiden.

Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] in zijn verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling geen overtuigende argumenten heeft aangedragen die zijn stelling ondersteunen dat hij een mentor nodig heeft. De bewindvoerder, [naam1] B.V., heeft verklaard dat [verzoeker] in staat is om zijn huishouden te regelen en dat hij geen verzorging of verpleging mist. Het hof heeft ook opgemerkt dat [verzoeker] wel weet wat hij moet doen, maar dit feitelijk niet uitvoert. De bewindvoerder heeft [verzoeker] op verschillende mogelijkheden gewezen, maar het is aan [verzoeker] zelf om de benodigde hulp te regelen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarmee het verzoek van [verzoeker] tot het instellen van een mentorschap en de benoeming van Stichting [naam4] tot mentor is afgewezen. De beslissing is genomen in het openbaar en is op 31 augustus 2021 uitgesproken door de rechters van het hof, bijgestaan door de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.885/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8761745)
beschikking van 31 augustus 2021
inzake
[verzoeker],
wonende op een geheim te houden adres,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. R. Kaya te Enschede.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[zoon1] (zoon van [verzoeker] ),

wonende te [woonplaats1] ,
2. [zoon2](zoon van [verzoeker] ),
wonende te [woonplaats2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, 2 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 2 februari 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 augustus 2021 plaatsgevonden. Namens [verzoeker] is mr. Kaya verschenen. Namens [naam1] B.V., de bewindvoerder van [verzoeker] (hierna ook te noemen: de bewindvoerder), die in deze zaak als informant is aangemerkt, zijn [naam2] en [naam3] verschenen.
Namens de beoogd mentor, Stichting [naam4] , die in deze zaak eveneens als informant is aangemerkt en is opgeroepen voor de mondelinge behandeling, is niemand verschenen.
2.3
De zaak is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van [verzoeker] tegen de afzonderlijke beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 2 november 2020 (zaaknummer 8368356). In die zaak, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.289.883/01, beslist het hof heden bij afzonderlijke beschikking.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1960.
3.2
Bij beschikking van 18 juli 2019 is op verzoek van [verzoeker] vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand een bewind ingesteld over alle goederen die aan hem toebehoren of zullen toebehoren. [naam1] B.V. is tot bewindvoerder benoemd.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 15 september 2020, heeft [verzoeker] verzocht ten aanzien van hem een mentorschap in te stellen en Stichting [naam4] tot mentor te benoemen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] tot het instellen van een mentorschap ten behoeve van hem met benoeming van Stichting [naam4] tot mentor, afgewezen.
4.2
[verzoeker] komt met twee grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn verzoek strekkende tot instelling van een mentorschap en benoeming van Stichting [naam4] tot mentor, alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter een mentorschap instellen indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
5.2
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder meer geoordeeld dat [verzoeker] zijn verzoek tot het instellen van een mentorschap onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof stelt vast dat [verzoeker] in hoger beroep geen nieuwe - met stukken onderbouwde - informatie heeft aangevoerd. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet in staat is zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Zoals de kantonrechter reeds heeft overwogen is een uitdraai van een patiëntenkaart van de huisarts hiertoe onvoldoende.
5.3
Ook overigens is het hof niet gebleken dat voldaan is aan voornoemd wettelijk criterium. Voor zover [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij een mentor nodig heeft voor het regelen van huishoudelijke hulp, heeft de bewindvoerder dit betwist. Volgens de bewindvoerder ziet het huis van [verzoeker] er schoon en opgeruimd uit en is hij dus zelf in staat het huishouden te doen. Ook is niet gebleken dat [verzoeker] verzorging of verpleging ontbeert doordat hij geen mentor heeft. De bewindvoerder heeft in dat verband nog aangegeven dat zij - indien nodig - [verzoeker] wil helpen bij het inschakelen van bijvoorbeeld een maatschappelijk werker of bij het indienen van een aanvraag voor hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. [verzoeker] heeft aangevoerd dat de bewindvoerder dit in het kader van deze procedure heeft aangeboden, maar gedurende het gehele bewind nog niet eerder heeft gedaan. Los van het feit dat de bewindvoerder dit laatste heeft betwist, is het ook niet de taak van de bewindvoerder om niet-vermogensrechtelijke zaken voor [verzoeker] te regelen. De bewindvoerder heeft [verzoeker] op de verschillende mogelijkheden gewezen en het is aan [verzoeker] zelf om vervolgens de betreffende hulp te regelen. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft [verzoeker] onvoldoende aangetoond dat hij hiertoe niet in staat is. Het hof heeft, evenals de bewindvoerder, op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting de indruk gekregen dat [verzoeker] wel weet wat hij moet doen, maar het vervolgens feitelijk niet uitvoert. Voor het hof is onduidelijk gebleven waarom [verzoeker] deze feitelijke stap niet zet, hoewel hij de wegen kent. Het hof is niet gebleken dat, zoals [verzoeker] heeft aangevoerd, de bewindvoerder [verzoeker] zou belemmeren in het regelen van niet-vermogensrechtelijke zaken. Integendeel, ter zitting is naar voren gekomen dat toen [verzoeker] kortgeleden na een brand niet meer in zijn woning kon verblijven, de bewindvoerder op korte termijn een tijdelijke woonruimte voor [verzoeker] heeft geregeld.
5.4
Het hof is dan ook met de kantonrechter van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] tot het instellen van een mentorschap met benoeming van Stichting [naam4] tot mentor, moet worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 2 november 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, G.M. van der Meer en E.F. Groot, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 31 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.