ECLI:NL:GHARL:2021:8424

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
200.282.122/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van forfaitaire systeem bij vaststellen kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de kinderalimentatie voor een minderjarige, geboren in 2018. De moeder, verzoekster in hoger beroep, en de vader, verweerder in hoger beroep, zijn in geschil over de hoogte van de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. De ingangsdatum van de kinderalimentatie is vastgesteld op 8 juni 2020, de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het hof heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 479,- per maand, geïndexeerd naar 2021, en de draagkracht van de ouders beoordeeld. De moeder heeft een rekenfout erkend in haar berekening van de behoefte, en het hof heeft de draagkracht van de moeder vastgesteld op € 248,- in 2020 en € 243,- in 2021. De vader's netto besteedbaar inkomen is vastgesteld op € 2.021,- per maand in 2020 en € 2.063,- in 2021. Het hof heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om af te wijken van het forfaitaire systeem voor de woonlasten bij de berekening van de kinderalimentatie, en heeft de draagkracht van de vader op € 180,- per maand in 2020 en € 183,- in 2021 becijferd. De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de vader de volgende bedragen aan kinderalimentatie moet betalen: € 83,- per maand van 8 juni 2020 tot en met 31 december 2020, € 183,- per maand van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021, en € 90,- per maand vanaf 1 juli 2021. De beschikking van de rechtbank Overijssel is vernietigd en de nieuwe beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.282.122/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 237979)
beschikking van 31 augustus 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.J. Scholten te Zutphen.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding in het hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenbeschikkingen van 22 april 2021 en 17 juni 2021.
1.2
In de tussenbeschikking van 17 juni 2021 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de uitspraak van de Hoge Raad van 16 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:586).
1.3
Vervolgens heeft het hof nog ontvangen:
- een journaalbericht met bijlage(n) namens de moeder van 24 juni 2021, en
- een journaalbericht met bijlage(n) namens de vader van 30 juni 2021.

2.De motivering van de beschikking

2.1
Tussen partijen is de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (ook: kinderalimentatie) van [de minderjarige] , geboren [in] 2018 (hierna ook: [de minderjarige] ) in geschil.
Ingangsdatum
2.2
De ingangsdatum van de kinderalimentatie, zijnde de datum inschrijving echtscheidingsbeschikking (8 juni 2020) is niet in geschil, zodat het hof hiervan zal uitgaan.
Behoefte van [de minderjarige]
2.3
Het hof overweegt dat de moeder ter zitting heeft bevestigd dat in haar berekening wat betreft de behoefte van [de minderjarige] een rekenfout is gemaakt en dat daarbij ten onrechte is uitgegaan van de tarieven 2020-02, zodat de rechtbank de behoefte van [de minderjarige] correct heeft vastgesteld. Daarom zal het hof uitgaan van de door de rechtbank bepaalde behoefte van
€ 454,- per maand in 2019, die, geïndexeerd naar 2020, € 465,- bedraagt. Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de behoefte van [de minderjarige] € 479,-.
Draagkracht van de moeder
2.4
Ter zitting heeft mr. Mercanoğlu bevestigd dat per abuis is gesteld dat de draagkracht van de moeder € 116,- is. Hij heeft erkend dat uit zijn berekening nagenoeg dezelfde draagkracht blijkt als door de rechtbank is becijferd. Daarom zal het hof de rechtbank volgen in haar berekening van de draagkracht van de moeder en uitgaan van een draagkracht van
€ 248,- in 2020 (berekening 1) en van € 243,- in 2021 (berekening 2).
Draagkracht van de vader
2.5
Bij de vaststelling van de draagkracht van de vader zal het hof, gelet op de ingangsdatum, uitgaan van een jaarinkomen in 2020 gebaseerd op de door de vader bij journaalbericht van 22 maart 2021 overgelegde jaaropgaaf 2020 van de vader, waaruit blijkt dat sprake is van een bruto jaarloon van € 29.218,-.
Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 2.021,- per maand in 2020 en in 2021 van € 2.063,-, zoals blijkt uit de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekeningen.
2.6
Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd, geen aanleiding om af te wijken van het forfaitaire systeem wat betreft de woonlasten bij de berekening van kinderalimentatie. Naar het oordeel van het hof, is bij de vader geen sprake van een situatie zoals vermeld in de onder 1.2 vermelde uitspraak van de Hoge Raad waarin de kosten van wonen voor de vader duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het forfait. Anders dan in de uitspraak van de Hoge Raad is hier naar het oordeel van het hof sprake van een overgangssituatie die samenhangt met het nog niet verdeeld zijn van de woning van partijen. Ten gevolge hiervan zijn de huidige woonlasten van de vader niet van duurzame aard, waarbij nog niet vaststaat wat zijn definitieve woonlasten na de verdeling van de woning zullen zijn. De vader heeft de stelling van de moeder dat hij geen woonlasten heeft omdat hij bij zijn ouders verblijft, in hoger beroep weerlegd met de door hem overgelegde huurovereenkomst waaruit blijkt dat hij sinds 17 april 2020 (dus nog voor de ingangsdatum) € 400,- huur aan zijn broer betaalt. Het hof zal dan ook overeenkomstig de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie rekening houden met een woonlast van 30% van het netto besteedbaar inkomen van de vader.
2.7
Het hof zal, evenals de rechtbank, rekening houden met een aflossing van € 183,- per maand op de studieschuld, omdat de moeder niet heeft betwist dat deze schuld bestaat en de vader niet heeft aangetoond dat hij stelselmatig meer aflost dat het bedrag van € 183,- per maand.
2.8
Met inachtneming van wat hiervoor onder 2.3 tot en met 2.7 is overwogen, becijfert het hof de draagkracht van de vader op € 180,- per maand in 2020 en op € 183,- in 2021 (zie berekening 1 en berekening 2).
Zorgkorting
2.9
Het hof ziet geen aanleiding om voor de periode voor 1 januari 2021 een zorgkorting van 5% toe te passen, ook al verliep de zorgregeling in deze periode niet vanzelfsprekend. De door de rechtbank bepaalde voorlopige omgangsregeling (vóór de wijziging door het hof) rechtvaardigt een zorgkorting van 25%, zodat het hof hiervan zal uitgaan vanaf de ingangsdatum tot 1 januari 2021.
Voor de periode van 1 januari 2021 tot 1 juli 2021 vindt het hof een zorgkorting van 5% redelijk. Vanaf 1 juli 2021 (ervan uitgaande dat de moeder dan zal zijn gevaccineerd) zal het hof wederom een zorgkorting van 25% toepassen, omdat de ouders het erover eens zijn dat de oude regeling uiteindelijk zal herleven.
2.1
Omdat de gezamenlijke draagkracht van de ouders onvoldoende is om te voorzien in de behoefte van [de minderjarige] , kan de zorgkorting niet volledig worden benut, zoals blijkt uit de aan deze beschikking gehechte berekeningen.
2.11
Uit het voorgaande en uit de aan deze beschikking gehechte berekeningen volgt dat de vader in staat is om de volgende kinderalimentatie te betalen:
- met ingang van 8 juni 2020 tot en met 31 december 2020 een bedrag van € 83,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 een bedrag van € 183,- per maand;
- met ingang van 1 juli 2021 een bedrag van € 90,- per maand.

3.De slotsom

Omdat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, zal het hof deze vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 15 mei 2020 ten aanzien van de beslissingen als opgenomen onder VI. van het dictum van die beschikking, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , geboren [in] 2018, aan de moeder zal voldoen:
  • met ingang van 8 juni 2020 tot en met 31 december 2020 een bedrag van € 83,- per maand;
  • met ingang van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 een bedrag van € 183,- per maand;
  • met ingang van 1 juli 2021 een bedrag van € 90,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.M. Dölle en
F. Kleefmann, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 31 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.