ECLI:NL:GHARL:2021:8393

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
21-003842-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor belaging, bedreiging en schending van gedragsaanwijzing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1979 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, is schuldig bevonden aan belaging van zijn ex-partner, bedreiging en het handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 130 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de bewezenverklaring van de feiten heeft gehandhaafd. De verdachte heeft zich in de periode van oktober 2019 tot juli 2020 schuldig gemaakt aan herhaaldelijk contact met zijn ex-partner en haar moeder, ondanks een opgelegde gedragsaanwijzing. De bedreigingen die hij heeft geuit, zijn als ernstig beoordeeld, wat heeft geleid tot een veroordeling tot een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de reclassering, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd om herhaling van delictgedrag te voorkomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003842-20
Uitspraak d.d.: 26 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 oktober 2020 met parketnummer 18-139748-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter, met aanvulling van gronden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W. Koopmans, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van 1) het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, 2) bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en 3) belaging, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 130 dagen met aftrek, waarvan 30 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren. De politierechter heeft hierbij de bijzondere voorwaarden opgelegd van reclasseringstoezicht met een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken met aflossen van schulden, middelencontrole en verbeteren van dagbesteding. Daarnaast heeft de politierechter de maatregelen van een contactverbod met [naam1] , [naam2] en [naam3] en een gebiedsverbod voor het dorp [plaats1] en de Prinsessestraat te [gemeente1] opgelegd en bepaald dat vervangende hechtenis zal worden opgelegd indien niet aan een van deze twee maatregelen wordt voldaan. De politierechter heeft voorts bepaald dat deze matregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 mei 2020 tot en met 19 mei 2020 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] , althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 10 april 2020 gegeven door de officier van justitie van het Arrondissementsparket Noord-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte,
- zich niet mag ophouden op de [adres3] te [plaats1] en op het terrein van perceel [adres1] te [plaats1] en de [adres2] te [gemeente1] , en
- zich dient te onthouden van contact met de volgende perso(o)n(en):
[naam1] , geboren [geboortedatum] 1981, en
[naam2] , geboren [geboortedatum] 2009,
bepaalt dat zulks met zich brengt dat verdachte noch direct (zelf), noch indirect (middels anderen) op enigerlei wijze contact (niet middels telefoon, niet middels internet, niet via enig ander communicatiemiddel, noch middels direct persoonlijk contact, noch middels schriftelijke middelen) zal hebben met bovengenoemde perso(o)n(en),
door:
- in de periode 17 mei 2020 tot en met 19 mei 2020 via Playstation berichten te sturen aan genoemde [naam2] , en/of
- op 17 mei 2020 een Whatsapp bericht te sturen aan genoemde [naam1] ;
2.
hij op of omstreeks 6 november 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] , althans in Nederland, [naam1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam1] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen "ik vermoord je" en/of "je gaat bloeden voor datgene wat je mij aandoet" en/of "ik ga haar letterlijk en figuurlijk helemaal naar de kanker helpen. Zij is gewoon aan de beurt" en/of "ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
(zaak met parketnummer 18.098810.20)
hij in of omstreeks de periode van 29 oktober 2019 tot en met 17 juli 2020, te [plaats1] , in de gemeente [gemeente1] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam1] , met het oogmerk die [naam1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
immers heeft hij, verdachte, met voornoemd oogmerk, op verschillende data in voormelde periode (onder meer)
- veelvuldig telefonisch contact met die [naam1] gezocht, en/of
- veelvuldig Whatsappberichten aan die [naam1] gestuurd, en/of
- veelvuldig telefonisch contact gezocht met de moeder van die [naam1] , en/of
- zich veelvuldig opgehouden in de buurt van de woning, althans het verblijfadres en/of de werkomgeving van die [naam1] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 en 3 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Met betrekking tot feit 2
De verdediging heeft allereerst aangevoerd dat de in de tenlastelegging genoemde datum van 6 november 2019 als pleegdatum van dit feit niet klopt. Enkel aangeefster heeft daarover verklaard terwijl er uit het dossier niet blijkt van ondersteuning voor de stelling dat het betreffende telefoongesprek op die datum heeft plaatsgevonden. Dit zou moeten leiden tot vrijspraak, zo stelt de verdediging. Met betrekking tot dit verweer overweegt het hof dat, nu aangeefster in haar aangifte spreekt over een gesprek dat op 6 november heeft plaatsgevonden en verdachte erkent dat een dergelijk gesprek heeft plaatsgevonden waarin hij dergelijke uitlatingen gedaan heeft voldoende vaststaat dat dit op 6 november 2019 is geweest.
Het hof overweegt voorts dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Het hof stelt vast dat verdachte erkent in een telefoongesprek met aangeefster de in de tenlastelegging genoemde bewoordingen te hebben gebruikt. De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat deze uitlatingen, in de context waarin zij zijn gedaan, geen bedreiging opleveren. De uitlatingen moeten worden gezien als een emotionele ontlading als gevolg van frustratie en onmacht over - kortgezegd - de relatie.
Het hof is van oordeel dat de door verdachte gedane uitlatingen zoals verwoord in de tenlastelegging van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan, te weten een continu oplaaiend conflict binnen een situatie van een relatiebreuk, waarbij verdachte zich al meermalen verbaal agressief heeft geuit en op 6 november 2019 zelfs overging tot doodsbedreiging, dat bij aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat zij door toedoen van verdachte op een later moment het leven zou verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Uit het dossier blijkt ook dat aangeefster gedurende het telefoongesprek al tegen verdachte heeft gezegd dat hij haar bang maakte. De enkele omstandigheid dat verdachte de woorden in boosheid, frustratie of in een emotionele ontlading heeft gebezigd, ontneemt daaraan niet het bedreigende karakter. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Het hof is dan ook van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlatingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht respectievelijk zware mishandeling van aangeefster opleveren.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Met betrekking tot feit 3
Het hof stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr van belang zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710; HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095).
Het hof stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangeefster heeft op 5 april 2020 onder meer verklaard dat verdachte in de maanden volgend op een stopgesprek met de politie op 29 oktober 2019 langs de woning van haar moeder rijdt, naar haar appt en haar regelmatig opbelt. Voorts verklaart zij dat verdachte haar de afgelopen dagen heel veel heeft gebeld en geappt en dat ook haar moeder berichten van verdachte heeft ontvangen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 april 2020 blijkt dat aangeefster aan de politie heeft doorgegeven dat verdachte doorgaat met het gedrag, blijft bellen en berichten sturen en langsrijden. Op 19 mei 2020 verklaart aangeefster dat verdachte in de periode van 17 tot en met 19 mei 2020 opnieuw contact met haar heeft opgenomen via whatsapp en haar heeft gebeld. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 2 juni 2020 alsmede uit de verklaring van de moeder van aangeefster van die datum blijkt dat verdachte op 30 en 31 mei 2020 vanuit het Huis van Bewaring heeft gebeld naar de telefoonnummers van aangeefster en haar moeder. In juli 2020 verklaart aangeefster dat verdachte haar op 16 en 17 juli 2020 12 keer heeft gebeld.
Verdachte heeft erkend dat hij in de ten laste gelegde periode WhatsAppberichten heeft verstuurd aan aangeefster, dat hij aangeefster en haar moeder heeft gebeld, dat hij veelvuldig contact met de moeder van aangeefster heeft gezocht en dat hij zich heeft opgehouden in de buurt van woning van de moeder van aangeefster.
Namens verdachte is aangevoerd dat voor hem niet duidelijk was dat hij na het gesprek met de politie op 29 oktober 2019 geen enkel contact meer mocht opnemen met aangeefster. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 29 oktober 2019 van de verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] blijkt echter dat zij op die datum een STOP-gesprek met verdachte hebben gevoerd. Zij verklaren onder meer “Gedurende het STOP-gesprek hebben wij [verdachte] te kennen gegeven dat het huidige gedrag en toon (communicatie) zeer ongewenst is, dat het (indien hij zo doorgaat) strafbaar is m.b.t. stalking en dat het niet op deze wijze voortgezet mag worden.” en “Wij hebben [verdachte] te kennen gegeven dat het zeer onwenselijk is als hij bij de woning langs blijft rijden, ook omdat dit gedrag betreft dat dient te STOPPEN. Indien [verdachte] dit gedrag voortzet, onderstreept dit het gedrag m.b.t. stalking en zal er een aangifte / strafrechtelijke vervolging volgen.” Gelet hierop moet het voor verdachte duidelijk zijn geweest dat hij vanaf dat moment moest stoppen met contact opnemen met aangeefster.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat aangeefster zelf wisselende signalen af gaf en zelf ook contact heeft opgenomen met verdachte.
Naar het oordeel van het hof doet de omstandigheid dat ook aangeefster zelf enkele keren contact met verdachte heeft opgenomen, niet af aan de strafbaarheid van de handelingen van verdachte. Hierbij is mede van belang dat uit de verklaring van aangeefster duidelijk blijkt dat zij af en toe contact met verdachte opnam met het doel een normaal gesprek te kunnen voeren, in de hoop daarna weer even van hem af te zijn.
Het hof is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de onder 3 ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 17 mei 2020 tot en met 19 mei 2020 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] , opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering,
te weten de gedragsaanwijzing d.d. 10 april 2020 gegeven door de officier van justitie van het Arrondissementsparket Noord-Nederland,
(kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte,
- zich niet mag ophouden op de [adres3] te [plaats1] en op het terrein van perceel [adres1] te [plaats1] en de [adres2] te [gemeente1] , en
- zich dient te onthouden van contact met de volgende personen:
[naam1] , geboren [geboortedatum] 1981, en
[naam2] , geboren [geboortedatum] 2009,
en bepaalt dat zulks met zich brengt dat verdachte noch direct, noch indirect op enigerlei wijze contact zal hebben met bovengenoemde personen)
door:
- in de periode 17 mei 2020 tot en met 19 mei 2020 via Playstation berichten te sturen aan genoemde [naam2] , en
- op 17 mei 2020 een Whatsapp bericht te sturen aan genoemde [naam1] ;
2.
hij op 6 november 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] , [naam1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [naam1] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen "ik vermoord je" en "je gaat bloeden voor datgene wat je mij aandoet" en "ik ga haar letterlijk en figuurlijk helemaal naar de kanker helpen. Zij is gewoon aan de beurt" en "ik maak je kapot";
3.
hij in de periode van 29 oktober 2019 tot en met 17 juli 2020, te [plaats1] , in de gemeente [gemeente1] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam1] ,
met het oogmerk die [naam1] , te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
immers heeft hij, verdachte, met voornoemd oogmerk, op verschillende data in voormelde periode (onder meer)
- veelvuldig telefonisch contact met die [naam1] gezocht, en
- veelvuldig Whatsappberichten aan die [naam1] gestuurd, en
- veelvuldig telefonisch contact gezocht met de moeder van die [naam1] , en
- zich opgehouden in de buurt van het verblijfadres en de werkomgeving van die [naam1] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de periode van oktober 2019 tot juli 2020 schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. Nadat de relatie tussen verdachte en aangeefster was beëindigd door aangeefster, is verdachte aangeefster lastig gaan vallen door haar en haar moeder veelvuldig te bellen en WhatsApp-berichten te sturen. Daarnaast heeft verdachte aangeefster in een telefoongesprek bedreigd. Bovendien heeft verdachte in mei 2020 opzettelijk in strijd met een gedragsaanwijzing gehandeld door aangeefster en de minderjarige zoon van verdachte en aangeefster berichten te sturen. Dit zijn ernstige feiten. Met dit gedrag heeft verdachte in ernstige mate inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Hij heeft aangeefster grote schrik berokkend en bij haar een sterk gevoel van onveiligheid gecreëerd. Het hof rekent dit verdachte aan.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 juli 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem en zijn raadsvrouw ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht, en zoals die blijken uit de vele rapporten van de Reclassering Nederland, laatstelijk van 20 juli 2021. Hieruit blijkt onder meer dat de reclassering vermoedt dat sprake is van problematiek op het gebied van emotieregulatie, dat de Reclassering een direct verband ziet tussen het delictgedrag en middelengebruik en dat het ontbreken van een zinvolle dagbesteding indirect van invloed is geweest op zijn delictgedrag. De reclassering noemt voorts dat er op dit moment weinig beschermende factoren zijn in het leven van betrokkene en dat verdachte geen huisvesting, geen zinvolle dagbesteding en een beperkt sociaal netwerk heeft. De reclassering vindt het positief dat sprake is van motivatie bij verdachte en dat hij zich coöperatief opstelt richting de hulpverlening. De reclassering acht reclasseringsinterventies noodzakelijk om risico's te verkleinen. Uit het onderzoek van de reclassering komt een gemiddeld risico op recidive en een laag tot gemiddeld risico op geweld naar voren en het risico op onttrekking aan de voorwaarden wordt eveneens ingeschat als laag tot gemiddeld. De reclassering adviseert de bijzondere voorwaarden meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, contactverbod (met politiecontrole), locatieverbod (met politietoezicht), meewerken aan middelencontrole, huisvesting en dagbesteding op te leggen.
De door verdachte gepleegde feiten zijn zodanig ernstig dat in beginsel een gevangenisstraf van enige duur passend en geboden is. Het hof acht op grond van het vorenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en speciale preventie een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest en met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, passend en geboden. Dit komt grotendeels overeen met de straf zoals deze door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. De voorwaardelijke straf dient mede als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd zal het hof het contact- en locatieverbod niet opleggen als maatregel, maar als bijzondere voorwaarde, zoals ook door de reclassering is geadviseerd. Het hof ziet evenmin aanleiding het contact- en locatieverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, gelet op hetgeen de reclassering hierover heeft geadviseerd. De reclassering heeft in het advies van 20 juli 2021 overwogen geen noodzaak te zien te adviseren het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren, omdat verdachte al bijna een jaar geen reclasseringsbemoeienis heeft en al langere tijd geen contact heeft gezocht met de slachtoffers.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 184a, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
130 (honderddertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van AFPN, VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener vast te stellen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is - direct of indirect - contact te leggen of te laten leggen met [naam1] , [naam2] en [naam3] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, tenzij hierover overeenstemming is bereikt met de reclassering, de Raad voor de Kinderbescherming en/of de civiele advocaten van verdachte en [naam1] . De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in de [adres3] te [plaats1] of op het terrein van perceel [adres1] te [plaats1] en de [adres2] te [gemeente1] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan het vinden en behouden van huisvesting.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra, griffier,
en op 26 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.