ECLI:NL:GHARL:2021:8389

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
200.276.548/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de oplegging van boetes door een VvE en betaling van achterstallige bijdragen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appartementseigenaar, [appellant], en de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het complex Groningerstraatweg 57-75. De VvE heeft boetes opgelegd aan [appellant] voor het niet naleven van de regels en het niet betalen van achterstallige bijdragen. Het hof oordeelt dat de boetes niet op de juiste wijze zijn opgelegd, terwijl [appellant] wel verplicht is om de achterstallige bijdragen te betalen. De procedure in eerste aanleg heeft geleid tot een veroordeling van [appellant] tot betaling van deze bijdragen en boetes, maar het hof vernietigt de beslissing over de boetes omdat de VvE niet kan aantonen dat de boetes volgens de splitsingsakte zijn opgelegd. Het hof bekrachtigt de veroordeling tot betaling van de achterstallige bijdragen van € 900,- en de incassokosten van € 135,-. Daarnaast wordt de VvE veroordeeld om bepaalde notulen aan [appellant] te verstrekken. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.276.548/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7454655 \ CV EXPL 19-212)
arrest van 31 augustus 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
bij de rechtbank verweerder in conventie, eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.S. Bauer, die kantoor houdt te Leeuwarden,
tegen
de vereniging VVE Flatgebouw Groningerstraatweg 57-75
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
de VvE,
advocaat: mr. T. Binnema, die kantoor houdt te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
7 mei 2019 en 27 augustus 2019 (hersteld bij vonnis van 17 september 2019) die de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 25 november 2019,
- de memorie van grieven van 23 juni 2020;
- de memorie van antwoord (met producties) van 1 september 2020;
- het tussenarrest van 20 oktober 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling die doorgang heeft gevonden op 10 augustus 2021, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Beide partijen hebben daarbij pleitnotities overgelegd.
2.2
Vervolgens heeft het hof een datum voor arrest bepaald op het voor de mondelinge behandeling overgelegde dossier, aangevuld met het proces-verbaal van die behandeling.

3.Waar het in deze procedure over gaat

Deze procedure betreft een langlopend geschil binnen een kleine VvE over diverse geschilpunten. Een van de punten betreft de oplegging van boeten door de VvE. Het hof oordeelt dat dit niet op de voorgeschreven wijze is gebeurd. Voor het overige is het hof het eens met het oordeel van de kantonrechter.
Het hof zal die beslissingen hierna verder uitleggen.

4.De vaststaande feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten
4.1
Groningerstraatweg 57-75 is een complex van 10 vooroorlogse boven- en benedenwoningen. Het complex is gesplitst bij notariële akte van 15 april 1969. De bij de splitsing opgerichte VvE is een vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 5:124 BW.
4.2
[appellant] is eigenaar van twee appartementen (nrs. [nummer1] en [nummer2] , zijnde een boven- en een benedenwoning) in het complex. Hij is van rechtswege lid van de VvE en beschikt over twee van de tien stemmen die in de algemene vergadering kunnen worden uitgebracht.
4.3
Rondom de achterzijde van het complex loopt een steeg, die aan de linkerzijde en de rechterzijde van het complex uitkomt op de Groningerstraatweg. Beide uitgangen van de steeg zijn afgesloten met een hek met een slot.
Een gedeelte van de steeg is op enig moment bij de tuin van een van de midden in het complex gelegen benedenwoningen getrokken (bewoond door bestuurslid [naam1] ) en afgesloten met een schutting, zodat het niet meer mogelijk is om rond het complex te lopen. De appartementseigenaren hebben elk een sleutel van het hek van ‘hun’ deel van de steeg (behalve bestuurslid [naam1] , die van beide hekken een sleutel heeft om werklieden de gelegenheid te bieden onderhoud te plegen).
[appellant] heeft in 2016 de schutting van de tuin van [naam1] vernield.
4.4
De VvE is geruime tijd inactief geweest en weer geactiveerd in 2005. Alle appartementseigenaren moeten een maandelijkse bijdrage betalen.
4.5
[appellant] is bij onherroepelijk vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van
24 januari 2012 veroordeeld tot betaling van een aantal bedragen, waaronder een tweetal boetes van in totaal € 900,- die hem door de algemene vergadering waren opgelegd. Aan dit vonnis is uitvoering gegeven.
4.6
[appellant] heeft aan zijn appartement nr. [nummer1] een aanbouw aan de keuken gerealiseerd. Deze is afgedekt met zeildoek en verkeerd in slechte onderhoudstoestand.

5.Het geschil en de beslissing in de procedure bij de kantonrechter

5.1
De VvE heeft bij de kantonrechter (in conventie) kort samengevat gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van achterstallige bijdragen, in totaal neerkomende op € 900,- en tot betaling van verschillende boetebedragen die hem door de VvE waren opgelegd op grond van de splitsingsakte, tot een totaalbedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met wettelijke rente en incassokosten.
5.2
[appellant] , die in persoon procedeerde, heeft bij de kantonrechter een tegeneis ingesteld, waaronder een schadevergoeding van € 13.000,-.
5.3
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 7 mei 2019 de VvE opgedragen notulen van de vergaderingen waarin de boeten zijn opgelegd in het geding te brengen en bewijsstukken waaruit blijkt dat een reservefonds in stand wordt gehouden.
5.4
Bij eindvonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van de VvE grotendeels toegewezen, namelijk de achterstallige bijdragen tot een bedrag van € 900,-, een tweetal boeten tot een bedrag van € 900,- en de gevorderde rente en de proceskosten. De tegeneis van [appellant] heeft de kantonrechter niet toewijsbaar geacht. Bij herstelvonnis van
17 september 2019 heeft de kantonrechter ook de door de VvE gevorderde incassokosten nog toegewezen.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep

De vordering in hoger beroep
6.1
[appellant] vordert in hoger beroep, na wijziging van eis, dat het hof de vonnissen van de kantonrechter vernietigt, de VvE niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen, de VvE veroordeelt tot terugbetaling van wat [appellant] op grond van deze vonnissen heeft betaald en de VvE veroordeelt in de kosten van de procedure. Daarnaast vordert [appellant] dat de VvE wordt veroordeeld tot
-het toezenden van diverse ontbrekende notulen aan [appellant] en van een door de gemeente in 2019 opgesteld rapport over de onderhoudstoestand van het complex, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-;
- het verstrekken aan [appellant] van een sleutel van het hek van de steeg, ook op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-,
- het aanhouden van een reservefonds op een aparte bankrekening van minimaal 0,5% van de herbouwwaarde van het complex plus de verbeurde boeten, ook op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-;
- betaling van de proceskosten van [appellant] .
6.2
De VvE heeft bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging, stellende dat [appellant] voor het eerst in hoger beroep een vordering in reconventie instelt, wat niet is toegestaan op grond van artikel 353 lid 1 Rv.
6.3
Het hof verwerpt dit bezwaar. [appellant] heeft onmiskenbaar een tegeneis ingesteld in de procedure bij de kantonrechter. Dat daarbij niet het woord reconventie is gebruikt en de kantonrechter de tegeneis ook niet als vordering in reconventie heeft bestempeld, is daarbij van geen belang. Dat in de kop van de memorie van grieven niet is aangegeven dat deze ook een wijziging van eis bevat, is evenmin reden om de wijziging van eis niet toelaatbaar te achten. Van strijd met de goede procesorde is daarom en ook overigens geen sprake. Het hof zal dan ook recht doen op de gewijzigde eis.
De aanduiding van de grieven
6.4
[appellant] heeft zes bezwaren (grieven) tegen de vonnissen van de kantonrechter opgeworpen. De eerste grief heeft betrekking op de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Deze grief zal het hof verder niet behandelen, omdat het hof hiervoor de feiten zelf al heeft vastgesteld.
Grief 2 ziet op de ontvankelijkheid van de VvE omdat volgens [appellant] een toereikend procesbesluit ontbreekt. Grief 3 heeft betrekking op de opgelegde boeten, grief 4 op de achterstallige bijdragen, grief 5 op de tegenvorderingen van [appellant] en grief 6 op de proceskosten en de incassokosten.
Het hof zal de grieven hierna onderwerpsgewijs bespreken.
De VvE is ontvankelijk in haar vorderingen
6.5
Het hof gaat niet mee in het -voor het eerst in hoger beroep aangevoerde - standpunt van [appellant] dat de kantonrechter de VvE niet-ontvankelijk had moeten verklaren in haar vorderingen wegens het ontbreken van een toereikend procesbesluit van de vergadering van eigenaars. Nog daargelaten dat de kantonrechter niet ambtshalve hoeft te onderzoeken of sprake is van een toereikend procesbesluit, is in hoger beroep gebleken dat de vergadering van eigenaars in haar vergadering van 26 oktober 2019 expliciet en met een meerderheid van 5 tegen 1 ingestemd heeft met het voeren van de procedure in hoger beroep. Daarmee ligt een toereikend procesbesluit voor en hoeft het hof niet verder in te gaan op de formulering van het procesbesluit in de vergadering van 19 maart 2018 dat betrekking heeft op de procedure bij de kantonrechter. Voor zover [appellant] ter zitting van het hof heeft aangevoerd dat het besluit van 26 oktober 2019 niet geldig is, gaat het hof daaraan voorbij. Een procedure tot vernietiging van dat besluit is niet gevoerd. In zoverre ten overvloede overweegt het hof nog dat voor een procesbesluit de akte van splitsing geen bijzondere meerderheid of bijzonder quorum voorschrijft.
Grief 2 slaagt niet
De achterstallige bijdragen zijn verschuldigd
6.6
[appellant] is terecht tot betaling van de achterstallige bijdragen veroordeeld. Anders dan hij stelt heeft hij geen voor verrekening vatbare tegenvordering op de VvE. Ook als de boeten die hij op grond van het onherroepelijke vonnis van 24 januari 2012 aan de VvE heeft betaald niet overeenkomstig de splitsingsakte zijn toegevoegd het reservefonds – wat de VvE stellig heeft betwist – betekent dat immers niet dat [appellant] onverschuldigd aan de VvE heeft betaald en de boetebedragen kan terugvorderen.
Grief 4 gaat niet op.
De in deze procedure gevorderde boetes zijn niet verschuldigd
6.7
De mogelijkheid voor de VvE om aan de leden boeten op te leggen is geregeld in artikel 39 van de splitsingsakte. Dit artikel luidt als volgt:
“1. Aan de eigenaar of gebruiker van een recht van (…)
appartement, die
a. de bepalingen van dit Reglement of van het Huishoudelijk Reglement
niet nakomt of overtreedt;
b. zich niet gedraagt naar vergaderingbesluiten;
c. zich schuldig maakt aan onbehoorlijk gedrag jegens de medegebruikers
van het gebouw;
zal de administrateur een schriftelijke waarschuwing doen toekomen per aangetekende brief en hem wijzen op de overtreding of niet-nakoming enzovoort;
2. Indien de betrokkene geen gevolg geeft aan de waarschuwing,
kan de vergadering hem een boete opleggen van ten hoogste éénduizend
gulden ƒ 1.000,--
voor elke overtreding of niet-nakoming en bij voortduring voor
iedere maand, dat die overtreding of niet-nakoming voortduurt,
onverminderd de gehoudenheid van de overtreder tot schadevergoeding,
zo daartoe termen aanwezig zijn en onverminderd de andere
maatregelen, welke de vergadering kan nemen, krachtens de
wet of het Reglement.
3. De te verbeuren boeten komen ten bate van het reservefonds.”
6.8
Bestuurder [naam1] van de VvE heeft in oktober 2016 [appellant] een waarschuwingsbrief, verwijzend naar artikel 39 van de splitsingsakte verzonden, die betrekking heeft op meerdere punten, waaronder:
  • de slechte onderhoudstoestand van de keukenuitbouw;
  • een slecht dichtgetimmerd raam in de dakkajuit dat er volgens het bestuur “niet uit ziet”;
  • het hinderen van de schilder bij het uitvoeren van groot onderhoud;
  • het vernielen van de schutting van [naam1] ;
  • het sturen van brieven aan het bestuur, zonder dat [appellant] op de vergadering komt.
De brief sluit met de volgende mededeling
“Mocht je opnieuw een dergelijke overtreding begaan, krijg je een boete opgelegd van 450 euro. Datzelfde geldt voor een herhaald weigeren je keukenuitbouw te onderhouden. Mocht deze volgend voorjaar niet onderhouden en geverfd zijn, krijg je ook een boete van 450 euro, die verhoogd wordt met een zelfde bedrag voor elke maand dat deze toestand voortduurt. Eventueel zullen de boetes worden geïnd via incassobureau en kantonrechter”.
6.9
De notulen van de vergadering van de VvE van 4 november 2017 - in weerwil van het tussenvonnis van 17 mei 2019 pas in het geding gebracht bij de memorie van antwoord - luiden, voor zover van belang, als volgt:
“5. Mededelingen Bestuur
Follow up officiële waarschuwing van oktober 2016 aan [appellant] [ [appellant] , hof]: [appellant] krijgt drie boetes van 450 euro voor de volgende incidenten. [appellant] heeft onlangs het bovenraam op de eerste etage van zijn appartement zonder overleg dichtgetimmerd; opnieuw volkomen overbodig gecorrespondeerd over iets uit het verre verleden van de VVE (…); tenslotte is zijn keukenuitbouw nog steeds niet onderhouden. De totale boete bedraagt dus driemaal 450 euro, maakt in zijn geheel 1.350 euro. Bij in gebreke blijven van het betalen dit totale boetebedrag wordt dit maandelijks verhoogd met 100 euro”.
6.1
Het hof oordeelt dat uit deze notulen niet blijkt dat de algemene vergadering op 4 november 2017 een besluit genomen heeft over het opleggen van boete(n) en de hoogte daarvan aan [appellant] zoals artikel 39, lid 2 van de splitsingsakte voorschrijft. Het bestuur heeft slechts een mededeling gedaan en niet blijkt dat een voorstel is gedaan waarmee de algemene vergadering (bij meerderheid; uit de notulen blijkt dat zes van de tien leden aanwezig waren) heeft ingestemd. Het hof gaat voorbij aan het ter zitting van het hof gedane bewijsaanbod van de VvE om de leden van de vergadering als getuige te horen, omdat niet gesteld is dat het opleggen van boeten aan [appellant] ter besluitvorming aan de algemene vergadering is voorgelegd en dat daarover is gestemd. Hiervoor zijn ook geen concrete aanwijzingen in het dossier beschikbaar.
Grief 3 slaagt daarmee. De gevorderde boeten zijn niet toewijsbaar.
De sleutel van het hek in de steeg
6.11
[appellant] beschikt over een sleutel van het hek aan ‘zijn’ kant van de steeg. Hij wil ook een sleutel van het hek aan de andere kant van de steeg. Hij is van mening dat hij het recht heeft om via beide zijden van de steeg de achterkant van zijn appartementen te bereiken, dus ook via het deel van de steeg dat bij de tuin van [naam1] is getrokken. De omvang van de tuin van [naam1] maakt echter geen onderdeel uit van het geschil zoals dat in deze procedure aan het hof is voorgelegd. Of de situatie met de tuin van [naam1] al sedert de jaren ’50 bestaat - zoals door de VvE ter zitting is gesteld of van recentere datum is - hoeft het hof dan ook niet te beoordelen. Het staat [appellant] vrij om het punt van het gebruik van de steeg op de vergadering van de VvE te agenderen.
6.12
Dat de hele steeg gemeenschappelijk aan alle eigenaren is, heeft het hof ook niet kunnen vaststellen. De tekening, behorende bij de akte van splitsing, is niet in het geding gebracht. Het hof betrekt ook artikel 9 van de akte van splitsing in haar oordeel, dat er niet op wijst dat paden gemeenschappelijk zijn voor alle appartementseigenaren. [appellant] heeft ter zitting ook niet kunnen aangeven welk belang hij heeft bij het hebben van een sleutel van het ‘andere’ hek, gegeven de aanwezigheid van de tuin van [naam1] en de daarin geplaatste schutting.
Het hof zal deze vordering afwijzen wegens het ontbreken van een voldoende belang en van een toereikende onderbouwing.
Het reservefonds
6.13
Blijkens de overgelegde jaarstukken beschikt de VvE over een reservefonds. De verplichting om dit reservefonds op een afzonderlijke bankrekening onder te brengen als volgend uit artikel 5:126 lid 3 BW, geldt voor de VvE op grond van artikel 172 lid 6 van de Overgangswet NBW eerst vanaf 1 januari 2021. Volgens de VvE heeft zij inmiddels aan die verplichting voldaan. De vordering van [appellant] om haar daartoe op straffe van een dwangsom te verplichten acht het hof niet toewijsbaar.
De afgifte van stukken
6.14
Voor wat betreft het verstrekken van vergaderstukken van de VvE aan [appellant] heeft de kantonrechter partijen opgeroepen een regeling te treffen. Inmiddels heeft [appellant] een e-mailadres aan het bestuur van de VvE doorgegeven voor de toezending van deze stukken. Het grootste deel van de notulen waarvan [appellant] in deze procedure alsnog afgifte vordert, is inmiddels als bijlage bij de processtukken overgelegd, met uitzondering van de notulen van de vergaderingen van 21 maart 2016 en 20 maart 2017. Het hof zal de VvE veroordelen om, overeenkomstig haar toezegging ter zitting, deze stukken alsnog per e-mail aan [appellant] toe te sturen. Het hof ziet geen aanleiding om daaraan een dwangsom te verbinden.
De VvE heeft betwist dat van de inspectie door de gemeente van het complex in 2019 een rapport is opgemaakt dat aan de VvE is verstrekt. Dat dit wel is gebeurd heeft [appellant] niet voldoende aannemelijk gemaakt, zodat zijn vordering tot afgifte van dit stuk niet toewijsbaar is.
De slotsom
6.15
Het slagen van grief 3 heeft tot gevolg dat het eindvonnis niet in stand kan blijven. Het tussenvonnis komt wel in aanmerking voor bekrachtiging Het hof zal, opnieuw rechtdoende, [appellant] veroordelen tot betaling van de achterstallige bijdragen ad € 900,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2018, en tot betaling van de over dit bedrag verschuldigde incassokosten van € 135,-.
De VvE zal worden veroordeeld tot het toezenden van de onder 6.14 omschreven notulen, binnen veertien dagen na betekening van dit arrest, aan het bij haar bekende e-mailadres van [appellant]
6.16
Gelet op deze uitkomst zijn beide partijen over een weer in het ongelijk gesteld, zodat het hof aanleiding ziet om de kosten van de procedure in beide instanties te compenseren in die zin dat beide partijen de eigen kosten moeten dragen. De VvE heeft ter zitting in hoger beroep nog opgemerkt dat een proceskostenveroordeling ook bij afwijzing van de boetevordering redelijk is omdat de VvE genoodzaakt was te procederen om de contributievordering te kunnen incasseren. Als de VvE de vordering daartoe beperkt had zou er aanleiding zijn haar in die stellingname te volgen omdat zij dan volledig in het gelijk zou zijn gesteld. De VvE heeft er echter voor gekozen ook te procederen over de volgens haar rechtsgeldig opgelegde boeten. Op dat punt verliest zij. In dit geding wordt zij dus slechts ten dele in het gelijk gesteld. Compensatie van kosten is daarom redelijk.
Grief 6 slaagt ten dele.
6.17
Aangezien niet is gebleken dat [appellant] meer heeft betaald op grond van het eindvonnis dan het bedrag waartoe het hof hem veroordeelt, komt zijn vordering tot ongedaanmaking niet voor toewijzing in aanmerking.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 7 mei 2019;
vernietigt het eindvonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 27 augustus 2019, zoals hersteld bij vonnis van 17 september 2019 en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan de VvE van een bedrag van € 900,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 december 2018 tot de dag van betaling, en te vermeerderen met een bedrag van € 135,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt de VvE tot het verstrekken (per e-mail) van de notulen van de vergaderingen van 21 maart 2016 en 20 maart 2017 aan [appellant] , binnen veertien dagen na betekening van dit arrest;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper. R.E. Weening en W.P.M. ter Berg en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
31 augustus 2021.