Uitspraak
bij de kantonrechter: gedaagde,
Inbev,
[geïntimeerde],
1.De verdere procedure bij het hof
2.2. Waar gaat het in deze zaak over?2.1 Het gaat in deze zaak om de vraag of [geïntimeerde] op basis van een bepaling uit het huurcontract met Inbev over de jaren 2016 tot en met 2018 en het eerste kwartaal van 2019 een gefixeerde en geïndexeerde huurprijs bij Inbev in rekening mag brengen. Partijen zijn het niet eens over de uitleg van deze bepaling en over de vraag of deze bepaling rechtsgeldig is.
3.3. De relevante feiten
“4.1 De aanvangshuur van het gehuurde bedraagt op jaarbasis € 32.000,-- per jaar, te vermeerderen met 12% over de bruto jaaromzet tussen de € 400.000,-- en € 600.000,--. Met bruto jaaromzet wordt in deze bedoeld de door onderhuurder van huurder in het gehuurde behaalde omzet in een kalenderjaar, exclusief BTW en accijns. (…)
“
Ten behoeve van de bepaling van 12% van de bruto jaaromzet van de onderhuurder van de huurder als gesteld onder 4.1 is het volgende van toepassing.De omzetgegevens zullen tijdig en nauwkeurig worden getoetst, waarbij onregelmatigheden als sanctie tot permanente verhogingen van de huurprijs zullen leiden. De omzetgegevens zullen op basis van de meest gerede belastingaangifte over het afgelopen belastingjaar worden afgegeven.Uiterlijk per 1 juni van het volgend jaar dienen de onderhavige gegevens van het voorgaande kalenderjaar in handen van de verhuurder te zijn. Het omzet gerelateerde component van de huur zal ineens in rekening worden gebracht en heeft betrekking op het voorgaande jaar.Indien de gegevens niet vóór 1 juni van het betreffende jaar ter hand zijn gesteld aan verhuurder zal de huurprijs worden gefixeerd op een vaste huurprijs. De gefixeerde huurprijs bedraagt dan € 45.000,- prijspeil april 2006 voorts te indexeren op gelijke wijze als de basishuurprijs.Indien er geen omzet plaatsvindt in verband met leegstand zal de huurprijs eveneens worden gefixeerd voor deze leegstaande periode op basis van een aanvangshuurprijs van€ 42.500,- prijspeil april 2006 en te indexeren op gelijke wijze als de basis huurprijs.”
“
9.1 Een in 4.5 van de huurovereenkomst opgenomen wijziging van de huurprijs vindt plaats op basis van de wijziging van het maandprijsindexcijfer volgens de consumentenprijsindex (CPI) reeks alle huishoudens (2000=100), gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). (…)
3.8 In de tweede helft van 2016 hebben partijen op initiatief van Inbev onderhandeld over de hoogte van de huur. Hanzevast heeft namens [geïntimeerde] voorgesteld de huur vast te stellen op € 40.000,- per jaar (de huur was op dat moment € 37.666,- per jaar). Bij die nieuwe huur zou de in het huurcontract vastgelegde verhoging van de basishuur met een deel van de omzet en artikel 12 over de gefixeerde huur komen te vervallen. Inbev heeft dit aanbod niet aanvaard.
“Aanpassing huurprijs conform contract ivm niet aanleveren omzetgegevens
“
Aanpassing huurprijs conform contract ivm niet aanleveren omzetgegevens (€ 51.390 - 37.662,18) 01/01/2016 t/m 31/12/2016”.
€ 8.381,42 inclusief btw. In de omschrijving staat het volgende:
“Op basis van de insteek van uw sommatiebrief lijkt het erop dat uw cliënte deze bepaling in artikel 12 zodanig uitlegt dat er met ingang van 1 januari 2016 een nieuwe huurprijs tussen partijen is overeengekomen. Daarbij is echter van belang om op te merken dat een beding in een huurovereenkomst die bij aanvang al een vaststelling van de huurprijs inhoudt in de zin van artikel 7:303 BW, waarbij gedurende vijf jaren geen huurprijsherzieningsverzoek kan worden ingediend, als zodanig ten nadele afwijkt van de huurbescherming en derhalve vernietigbaar is. Bij deze roept AB InBev dan ook zekerheidshalve de vernietiging daarvan in.”
4.De motivering van de beslissingRechtsmacht en bevoegdheid4.1 Deze zaak heeft, vanwege de woonplaats van [geïntimeerde] , internationale aspecten. Op Op grond van artikel 24 onder 1 van de Brussel I-bis Verordening heeft de Nederlandse rechter, als de rechter waar het verhuurde pand gelegen is, rechtsmacht. Het hof is dan ook bevoegd van deze zaak kennis te nemen. Terecht staat niet ter discussie dat de kantonrechter te Groningen in Nederland de bevoegde rechter is (vgl. artikel 103 Rv).
4.5 De vordering tot vernietiging van een afwijkend beding verjaart drie jaar nadat de bevoegdheid om de vernietigingsgrond in te roepen ten dienste is komen te staan aan de partij aan wie die bevoegdheid toekomt (artikel 3:52 lid 1 onder d BW). In dit geval kan in het midden blijven wanneer dat het geval is - bij het aangaan van de overeenkomst of pas vanaf het moment waarop [geïntimeerde] zich op artikel 12 beriep [1] -, omdat Inbev zich op grond van artikel 51 lid 3 Rv ‘te allen tijde’, dus ook in deze procedure, ter afwering van de op artikel 12 van het huurcontract gebaseerde vordering van [geïntimeerde] op de vernietigbaarheid van artikel 12 kan beroepen.
16 april 2018 (zie 3.14) heeft aangeleverd. Dat is ruimschoots te laat, omdat de cijfers volgens artikel 12 van het contract uiterlijk op 1 juni 2017 aangeleverd hadden moeten worden. Volgens Inbev mocht zij erop vertrouwen dat die te late aanlevering zonder gevolgen zou blijven. Ook de cijfers over 2015 waren te laat aangeleverd en [geïntimeerde] had over dat jaar de gefixeerde prijs niet toegepast. Bovendien is Inbev voor het aanleveren van de cijfers afhankelijk van haar onderhuurder en was de onderhuurder recent gewisseld. Gelet hierop heeft [geïntimeerde] het recht op de gefixeerde huur over het jaar 2016 verwerkt en is toewijzing van zijn vordering betreffende dat jaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
omzetgegevens (…) op basis van de meest gerede belastingaangifte over het afgelopen belastingjaar” aan [geïntimeerde] te verstrekken. Anders dan [geïntimeerde] meent houdt deze verplichting niet in dat Inbev “de meest gerede belastingaangifte” zelf verstrekt, maar slechts de omzetgegevens op basis van deze belastingaangifte. Die omzetgegevens zullen, volgens de tweede volzin van artikel 12, “
tijdig en nauwkeurig worden getoetst”. Het ligt, gelet op de verwijzing naar de “meest gerede belastingaangifte” voor de hand dat die toetsing in eerste instantie aan de hand van die belastingaangifte zal plaatsvinden, maar dat betekent nog niet dat die belastingaangifte ook moet worden meegestuurd.
Het enkele feit dat Inbev de belastingaangifte over 2017 niet heeft verstrekt, betekent dan ook niet dat zij dus haar verplichting uit artikel 12 van het huurcontract niet is nagekomen. In dit verband merkt het hof op dat [geïntimeerde] niet heeft gesteld dat Inbev over de jaren vóór 2017 wel steeds belastingaangiftes heeft verstrekt.
€ 79.875,- bedroeg, met de toevoeging “
Prijspeil huur is 1 januari 2011”. De praktijkruimte werd opgeleverd in juni 2013 en partijen verschilden van mening over de vraag of de huisartsen € 79.875,- per jaar aan huur verschuldigd waren, of dit bedrag vermeerderd met de indexatie vanaf 1 januari 2011. In die context heeft het hof overwogen dat de enkele vermelding “Prijspeil huur is 1 januari 2011” onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat de huisartsen, die geen ervaring hadden met vastgoedgoedcontracten, bedacht moesten zijn op een verhoging van de huur al bij het ingaan van de huurovereenkomst.
1 april 2006 is ingegaan, kon er bij Inbev geen enkel misverstand over bestaan dat de in artikel 12 vermelde gefixeerde huur van € 45.000,- verhoogd wordt met de indexatie van
1 april 2006 tot aan het jaar waarover de gefixeerde huur verschuldigd is, in dit geval 2016.
Inbev heeft niet gemotiveerd betwist dat de door [geïntimeerde] in rekening gebrachte gefixeerde huur op deze manier is geïndexeerd. De stelling van Inbev dat bij deze wijze van indexatie tweemaal wordt geïndexeerd, kan het hof niet volgen.
- voor wat betreft de huur over 2017 - gegrond. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter dan ook gedeeltelijk vernietigen, Inbev veroordelen tot betaling van de hiervoor vermelde bedragen en het meerdere afwijzen.
Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen om aan Inbev terug te betalen wat Inbev op grond van het vonnis van de kantonrechter meer heeft betaald dan wat zij volgens dit arrest moet betalen.
Omdat Inbev toch een substantieel bedrag aan [geïntimeerde] moet betalen en [geïntimeerde] om dit bedrag te incasseren een procedure aanhangig moest maken, zal het hof de proceskostenveroordeling van Inbev in het vonnis van de kantonrechter in stand laten.