In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2020, waarin navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2013 tot en met 2015 zijn opgelegd. De rechtbank heeft het beroep betreffende de IB/PVV 2013 gegrond verklaard en de overige beroepen ongegrond verklaard, waarbij aan belanghebbende een vergoeding van proceskosten, immateriële schade en griffierecht is toegekend. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de Inspecteur heeft geconcludeerd tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en vergoeding van griffierecht en proceskosten. Het Hof heeft op 18 augustus 2021 de hoger beroepen van belanghebbende en haar echtgenoot gezamenlijk behandeld. De kern van het geschil betreft de immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase. Het Hof oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden en dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 1.000 per persoon, maar dat deze vergoeding gematigd kan worden vanwege de gezamenlijke behandeling van de zaken. Het Hof bevestigt de beslissing van de rechtbank om de schadevergoeding te matigen tot € 500 per persoon. De navorderingsaanslagen en rentebeschikkingen zijn vernietigd, en de Inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.