Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant] ,
in eerste aanleg: verzoekers,
[appellanten] c.s.,
Belastingdienst,
ING Bank,
advocaat: mr. T.J.P. Jager, kantoorhoudende te Amsterdam.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
Namens [appellanten] c.s. is aan de schuldeisers een schuldregeling tegen finale kwijting aangeboden, inhoudende dat zij gedurende drie jaar hun maandelijkse afloscapaciteit sparen. Jaarlijks zal het gespaarde bedrag worden doorbetaald aan de schuldeisers. De prognose is dat de preferente schuldeisers 1,87% en de concurrente schuldeisers 0,94% van hun vorderingen betaald krijgen. Met dit voorstel hebben twee van de elf schuldeisers niet ingestemd. De weigerende schuldeisers zijn de Belastingdienst en ING Bank. De schuld aan ING Bank bedraagt € 242.053,29 en de schuld aan de Belastingdienst € 3.022,17. De schulden aan de ING Bank en de Belastingdienst maken daarmee 84,73% deel uit van de totale schuldenlast.
Daarnaast heeft de rechtbank volgens [appellanten] c.s. ten onrechte geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat de schuldeisers met de aangeboden schuldregeling een hoger bedrag zullen ontvangen dan het geval zou zijn bij afwijzing van het akkoord. Het voorstel is het uiterste waartoe zij financieel in staat moet worden geacht.
Kamerstukken II2011–2012, 33 054, nr. 3, p. 40;
Kamerstukken II2017–2018, 34 977, nr. 5, p. 6). Om de kwaliteit van de schuldbemiddeling te waarborgen, dient de advocaat voldoende feitelijke betrokkenheid te hebben gehad bij de schuldbemiddeling.
Daarnaast is het voorstel niet goed en betrouwbaar gedocumenteerd, alleen al omdat aan de Belastingdienst een ander voorstel is gedaan dan aan de andere schuldeisers. Bovendien is niet onderbouwd dat het voorstel van [appellanten] c.s. het uiterste is waartoe zij financieel in staat moet worden geacht is. Zo zijn onder andere geen stukken overlegd waaruit blijkt dat mevrouw [appellanten] , zoals door [appellanten] c.s. is gesteld, niet in staat is arbeid te verrichten en een inkomen te vergaren. Bewijsstukken van sollicitaties en de reden voor afwijzing daarvan zijn niet overgelegd en evenmin bewijsstukken waaruit medische of andere beperkingen van mevrouw [appellanten] om een betaalde baan te krijgen blijken. Voorts heeft de rechtbank terecht geen vergelijking gemaakt met de situatie waarin [appellanten] c.s. en de overige schuldeisers zullen verkeren wanneer zij zullen worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Zij kunnen immers pas in 2029 weer worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, nadat de eerdere wettelijke schuldsaneringsregelingen van [appellanten] c.s. in 2019 tussentijds en zonder verlening van de schone lei zijn beëindigd vanwege het niet nakomen van hun sollicitatieverplichting. Met de rechtbank ziet het hof in de reden waarom die schuldsaneringsregelingen zijn beëindigd een contra-indicatie voor het voldoen van de verplichtingen door [appellanten] c.s. en voor het nakomen van het aangeboden prognose-akkoord.