ECLI:NL:GHARL:2021:8070

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
200.293.021/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van opvoedingsproblemen van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die door de kinderrechter in de rechtbank Overijssel was verleend. De moeder, die in hoger beroep ging, beschikt over onvoldoende opvoedingsvaardigheden om voor haar dochter te zorgen, mede door blijvende schade na meerdere herseninfarcten. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de kinderrechter van 26 januari 2021, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De moeder heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, gericht tegen deze machtiging, en verzocht om vernietiging van de bestreden beschikking. De raad voor de kinderbescherming heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de beschikking.

Het hof heeft de stukken bestudeerd en de standpunten van beide partijen gehoord. Het hof concludeert dat de zorgen over de opvoedingscapaciteiten van de moeder gegrond zijn. De moeder heeft door haar gezondheidstoestand en de gevolgen daarvan onvoldoende mogelijkheden om de zorg voor haar dochter te dragen. De minderjarige heeft lange tijd in een instabiele thuissituatie geleefd, wat een bedreiging voor haar ontwikkeling vormt. Het hof oordeelt dat de belangen van de minderjarige zwaarder wegen dan de wensen van de moeder. De machtiging tot uithuisplaatsing is dan ook terecht verleend, en het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter. Het hof benadrukt dat de liefde van de moeder belangrijk is, maar dat de minderjarige ook behoefte heeft aan stabiliteit, verzorging en emotionele veiligheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.021/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 260058)
beschikking van 19 augustus 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.C.E. Siebenga-Moggré te Zwolle,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Overijssel, locatie Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
kantoorhoudende te Zwolle,
verder te noemen: de GI,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 26 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. In die beschikking heeft de kinderrechter, onder meer, een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [de minderjarige] , geboren [in] 2012, in een gezinsvervangende omgeving 24-uurs.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Voor het verloop van het geding tot 11 mei 2021 verwijst het hof naar zijn beschikking van die datum (200.293.021/02).
2.2
In die beschikking heeft het hof het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking van de rechtbank van 26 januari 2021, voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] betreft, afgewezen.
2.3
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 19 april 2021;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht namens de moeder van 7 juni 2021 met productie(s).
2.4
Op 19 juli 2021 heeft de mondelinge behandeling in de hoofdzaak plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [naam1] verschenen. Door de advocaat van de moeder zijn pleitaantekeningen overgelegd.

3.De omvang van het geschil

3.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 26 januari 2021. Deze grieven zien op de genoemde machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen, opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] af te wijzen en de bestreden beschikking voor het overige in stand te laten.
3.2
De raad voert verweer en verzoekt het hof het door de moeder ingestelde hoger beroep te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.2
Het hof heeft de stukken gelezen en ter zitting naar de standpunten van de moeder en de raad geluisterd en vragen daarover gesteld. Het hof is van oordeel dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen in overeenstemming met de wet. Daarvoor is het volgende van belang.
4.3
Uit het raadsrapport van 7 januari 2021 blijken zorgen over de mogelijkheden van de moeder om zelfstandig voor [de minderjarige] te zorgen. De moeder heeft in 2019 meerdere herseninfarcten gehad, waaraan zij blijvende schade heeft overgehouden. Ze heeft weinig energie, is vaak moe, minder mobiel, haar zicht is verminderd en ze is achteruitgegaan in spraak en geheugen. De moeder is afhankelijk geworden van derden bij dagelijkse dingen zoals het huishouden, plannen en organiseren. Ook kost het haar moeite om grenzen te stellen, structuur te bieden en dingen te ondernemen. [de minderjarige] heeft (hierdoor) lange tijd verminderd aanspraak kunnen maken op individuele aandacht en zorg van de moeder, waardoor zij veel op zichzelf was aangewezen. De raad heeft grote zorgen over de emotionele beschikbaarheid en leerbaarheid van de moeder en de gevolgen daarvan voor de ontwikkeling en het welbevinden van [de minderjarige] . Uit gesprekken met [de minderjarige] blijkt dat zij zich zorgen maakt om de moeder en hierdoor niet goed kan slapen. [de minderjarige] wordt omschreven als een ingetogen meisje, dat neerslachtig oogt, veel tobt en dingen opkropt. Ook op school maakt zij een sombere indruk en de BSO heeft zorgen geuit over de gewelddadige tekeningen die zij maakt en ruzies die zij naspeelt.
4.4
De zorgen over [de minderjarige] en haar opvoedingsomgeving zijn niet alleen ingegeven door de herseninfarcten van de moeder. Tussen 2016 en 2020 zijn er verschillende zorgmeldingen gedaan bij Veilig Thuis, met name in verband met fysieke en verbale agressie vanuit de vader. De ouders hadden hoge schulden en er waren zorgen over de hygiëne in huis en de persoonlijke hygiëne van [de minderjarige] en haar tweelingbroer [naam2] . De kinderen zijn door de vader geslagen en hebben veel meegekregen van de spanningen en ruzies tussen de ouders. Eind 2018 hebben de ouders besloten om uit elkaar te gaan. Pas in april 2020 is de moeder met de kinderen naar een andere woning verhuisd en is een omgangsregeling met de vader opgestart. Met [naam2] ging het daarna bergafwaarts. Hij accepteerde het gezag van de moeder niet, werd snel boos en vernielde spullen. In augustus 2020 is de situatie geëscaleerd en heeft [naam2] de moeder en [de minderjarige] aangevallen. Daarna is [naam2] in een pleeggezin geplaatst. Het hof overweegt dat [de minderjarige] langdurig in een instabiele thuissituatie heeft gezeten, wat een bedreiging voor haar ontwikkeling vormde en vormt.
4.5
De jarenlange opvoedondersteuning door [naam3] (tussen 2017 en 2020) heeft er niet voor gezorgd dat de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] is weggenomen. Vanuit [naam3] is aangegeven dat de ouders over onvoldoende opvoedingsvaardigheden beschikken om de zorg voor de kinderen te kunnen dragen, dat zij moeite hebben om keuzes te maken in het belang van de kinderen en dat de kinderen onvoldoende kunnen rekenen op de emotionele nabijheid van de ouders. De moeder stelt dat zij met de nodige hulpverlening en extra (weekend)opvang de zorg voor [de minderjarige] op zich kan nemen, maar tegelijkertijd is het hof gebleken dat de moeder niet langer bereid was de opvoedondersteuning van [naam3] te accepteren omdat het haar niet verder bracht, en dat [de minderjarige] al dagelijks naar de BSO of speltherapie ging en (om het weekend) naar de vader. Het hof kan zich voorstellen dat er meer rust is ontstaan in de thuissituatie na het uiteengaan van de ouders en de uithuisplaatsing van [naam2] , zoals de moeder stelt, maar het hof merkt op dat de raad ook de huidige leefsituatie en problematiek van de moeder heeft beschreven en meegenomen in zijn advies. Er wordt onvoldoende vooruitgang gezien bij de moeder en er blijven zorgen bestaan over haar mogelijkheden om voor [de minderjarige] een stabiele, voorspelbare ouder te zijn die de signalen van [de minderjarige] goed kan ‘lezen’ (sensitiviteit) en daarop adequaat kan reageren (responsiviteit). De moeder erkent dat zij na haar herseninfarcten beperkt is geraakt in haar mogelijkheden en snel overbelast raakt. Het hof heeft echter de indruk dat zij de impact hiervan op [de minderjarige] , alsook van alle gebeurtenissen in het verleden, onderschat. [de minderjarige] krijgt verantwoordelijkheden die niet bij haar leeftijd passen. Het is nogal wat voor een meisje van negen jaar om een hulpbehoevende moeder te hebben over wie zij zich ontfermt en om wie zij zich zorgen maakt. Het lukt de moeder onvoldoende om [de minderjarige] hierin te ontlasten. Hoewel het hof ziet en leest dat de moeder veel van [de minderjarige] houdt en begrijpt dat het moeilijk en verdrietig is dat [de minderjarige] niet meer thuis woont, brengen de belangen van [de minderjarige] mee dat zij nu niet terug kan naar de moeder. De liefde van de moeder is en blijft ontzettend belangrijk voor [de minderjarige] , maar zij heeft voor haar ontwikkeling meer nodig. Minstens zo belangrijk zijn fysieke en emotionele veiligheid, verzorging, aandacht, stimulans, stabiliteit en sturing.
4.6
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verleend.
4.7
Voor zover de moeder een beroep heeft gedaan op artikel 9 van het IVRK (Verdrag inzake de rechten van het kind) en artikel 8 van het EVRM (Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) is het hof, evenals in zijn beschikking van 11 mei 2021, van oordeel dat de inbreuk die de machtiging tot uithuisplaatsing in dit geval maakt in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk en proportioneel is en dat van enige strijd met genoemde verdragsbepalingen dan ook geen sprake is.
4.8
Ten slotte overweegt het hof nog het volgende. In zijn eerdere beschikking van 11 mei 2021 is het hof al ingegaan op de gang van zaken rondom de plaatsing van [de minderjarige] in het gezinshuis bij haar broer, en dat er veel tijd is verstreken tussen de uitspraak van de rechtbank en de uiteindelijke plaatsing. Het hof verwijst naar rechtsoverwegingen 4.8 en 4.9 van die beschikking. Het hof kan zich voorstellen dat allereerst energie is gestoken in de zorgvuldige plaatsing van [de minderjarige] , maar is van oordeel dat door de GI nu voortvarend ingezet moet worden op het in kaart brengen van de mogelijkheden om de moeder te betrekken bij de opvoeding van [de minderjarige] en de hulpverlening die ingezet dient te worden om [de minderjarige] ’s toekomstperspectief te bepalen, zoals ook de kinderrechter in de bestreden beschikking al overwoog.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 26 januari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en J.G. Knot, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 19 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.