ECLI:NL:GHARL:2021:8069

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
200.287.078/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het vaderschap en keuze van geslachtsnaam in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het vaderschap van de verzoeker. De verzoeker, geboren in 1984, heeft de rechtbank verzocht om vast te stellen dat [naam1], geboren in 1960 en overleden in 2019, zijn vader is. De rechtbank had eerder het verzoek van de verzoeker afgewezen, maar het hof oordeelt dat de bewijsmiddelen voldoende zijn om te concluderen dat [naam1] de verwekker is van de verzoeker. Het hof heeft daarbij gekeken naar verschillende bewijsstukken, waaronder verklaringen van de moeder van de verzoeker en DNA-onderzoek dat de verwantschap tussen de verzoeker en een oom van hem bevestigde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 juli 2021 heeft de verzoeker verklaard dat hij, indien zijn verzoek wordt toegewezen, de geslachtsnaam [naam1] wenst te dragen. Het hof heeft deze verklaring geaccepteerd en vastgesteld dat de verzoeker de geslachtsnaam van zijn vader zal hebben. De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en stelt vast dat [naam1] de juridische vader van de verzoeker is. De griffier zal een afschrift van deze uitspraak zenden naar de ambtenaar van de burgerlijke stand voor verdere verwerking.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.287.078/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 190190)
beschikking van 19 augustus 2021
inzake
[verzoeker] ,
wonende op een geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. F.B. Flooren te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 28 mei 2019, 16 juli 2019, 12 mei 2020 en 10 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 9 december 2020;
- een journaalbericht namens [verzoeker] van 15 januari 2021 met bijlage(n);
- een brief namens [verzoeker] van 29 januari 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens [verzoeker] van 12 februari 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 juli 2021 plaatsgevonden.
De advocaat van [verzoeker] is verschenen. Het hof heeft de hierna te noemen moeder van [verzoeker] als informant aangemerkt. De moeder was ook ter zitting aanwezig.
Ter zitting is besproken dat [verzoeker] , overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:5 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), ten overstaan van de rechter dient te verklaren welke geslachtsnaam hij zal hebben als zijn verzoek wordt toegewezen en dat [verzoeker] deze verklaring via een beeldbelverbinding mag afleggen.
2.3
Op 2 augustus 2021 heeft [verzoeker] via een beeldbelverbinding ten overstaan van
mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard (lid van het hof) en in aanwezigheid van de griffier verklaard dat hij, als zijn verzoek wordt toegewezen, de geslachtsnaam ‘ [naam1] ’ wenst te hebben.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1984 te [plaats1] als zoon van [de moeder] , geboren [in] 1967 (hierna: de moeder).
In de Basisregistratie Personen (BRP) is geen vader van [verzoeker] bekend.
3.2
[naam1] (hierna: [naam1] ), geboren [in] 1960 te [plaats2] , is overleden te [plaats3] [in] 2019.
3.3
[verzoeker] heeft de rechtbank verzocht om gerechtelijk vast te stellen dat [naam1] zijn vader is.
3.4
Bij de tussenbeschikkingen van 28 mei 2019, 16 juli 2019 en 12 mei 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang en kort samengevat:
- het verzoek van [verzoeker] om een DNA-onderzoek te gelasten ter verkrijging van het DNA van [naam1] , afgewezen;
- [verzoeker] toegelaten tot het leveren van ander bewijs dat [naam1] zijn vader is.
3.5
Bij de beschikking van 10 november 2020 heeft de rechtbank het verzoek van [verzoeker] om gerechtelijk vast te stellen dat [naam1] zijn vader is, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

[verzoeker] kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank en is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 november 2020. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, gerechtelijk vast te stellen dat [naam1] , geboren [in] 1960 en overleden [in] 2019, zijn vader is.

5.De motivering van de beslissing

De vaststelling van het vaderschap
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:207 lid 1 van het BW kan het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van:
a. de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt;
b. het kind.
5.2
Het ouderschap kan gerechtelijk worden vastgesteld, indien duidelijk is dat de bewuste persoon de verwekker van het kind is geweest.
5.3
Het hof oordeelt, anders dan de rechtbank, dat het verzoek van [verzoeker] voor toewijzing vatbaar is. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.4
Het hof stelt vast dat [verzoeker] (kopieën van) de navolgende stukken als bewijsmiddelen in de procedure heeft overgelegd:
1. diverse foto’s;
2. een schriftelijke verklaring van de moeder;
3. een bereidverklaring van de heer [naam2] voor afname DNA;
4. een geboorteakte van [naam2] ;
5. een paspoort van [naam2] en van [verzoeker] ;
6. een DNA-testrapport van DNA Lab Services Suriname en de interpretatie daarvan;
7. een betaalbewijs.
5.5
Omdat [naam1] reeds is overleden en [verzoeker] geen DNA-materiaal van hem heeft, hebben [verzoeker] en [naam2] (hierna: [naam2] ) hun onderlinge verwantschap laten onderzoeken door DNA Lab Services Suriname. Uit het DNA-onderzoek is gebleken dat [naam2] een oom is van [verzoeker] . Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat het afgenomen DNA-materiaal of de uitslag van de DNA-test van andere personen is dan van [naam2] en [verzoeker] of dat de uitslag van de test niet betrouwbaar is, zodat de verwantschap tussen [naam2] en [verzoeker] voor het hof vaststaat. De tussen [verzoeker] en [naam2] vastgestelde verwantschap leidt tot de conclusie dat een broer van [naam2] de biologische vader van [verzoeker] moet zijn.
Uit het dossier blijkt dat [naam1] en [naam2] dezelfde ouders hebben. Beiden zijn een kind van [naam3] en [naam4] . [naam1] en [naam2] zijn derhalve broers van elkaar. Weliswaar hebben [naam1] en [naam2] (volgens de moeder) nog andere broers, maar [naam1] zou op grond van het vorenstaande de biologische vader van [verzoeker] kunnen zijn.
In de schriftelijk verklaring van 20 augustus 2019 waarin [naam2] toestemming heeft verleend om zijn DNA-materiaal af te nemen, heeft hij tevens verklaard, zonder verdere toelichting of onderbouwing, dat [verzoeker] de zoon is van [naam1] .
De moeder heeft, zowel in haar schriftelijke verklaring van 10 mei 2019 als ter zitting bij het hof, verklaard dat [naam1] de biologische vader is van [verzoeker] . De moeder heeft het hof desgevraagd verteld dat zij met niemand anders dan [naam1] gemeenschap heeft gehad in de periode dat [verzoeker] is verwekt. Zij heeft het hof ook verteld dat [naam1] haar ouders heeft bezocht toen [verzoeker] acht jaar oud was en bij hen (de grootouders) woonde. Volgens de moeder heeft [naam1] tijdens dat bezoek zelf verklaard dat hij de vader was van [verzoeker] . In haar schriftelijke verklaring beschrijft de moeder hoe daarna het verdere contact tussen [verzoeker] en [naam1] is verlopen, hetgeen wordt ondersteund door de overgelegde foto’s.
Het hof acht de verklaringen van de moeder in dit verband geloofwaardig en doorslaggevend.
Het hof concludeert dan ook, op grond van alle stukken die door [verzoeker] in het geding zijn gebracht en het verhandelde ter zitting, in onderling verband en in samenhang bezien, dat [naam1] de verwekker is van [verzoeker] .
5.6
Nu overige bezwaren als bedoeld in artikel 1:207 BW niet zijn gesteld of gebleken, zal het hof het verzoek van [verzoeker] toewijzen en vaststellen dat [naam1] de vader is van [verzoeker] .
De keuze voor de geslachtsnaam
5.7
De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap doet een familierechtelijke betrekking tussen [verzoeker] en [naam1] ontstaan. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:5 lid 7 BW heeft [verzoeker] een keuze gemaakt en ten overstaan van het hof verklaard dat hij kiest voor de geslachtsnaam van zijn vader, [naam1] . Het hof zal dan ook vaststellen dat [verzoeker] heeft verklaard dat hij de geslachtsnaam ‘ [naam1] ’ zal hebben.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 november 2020, en opnieuw beschikkende:
stelt vast dat [naam1] , geboren [in] 1960 te [plaats2] en overleden te [plaats3] [in] 2019, de (juridische) vader is van [verzoeker] , geboren [in] 1984;
stelt vast dat [verzoeker] heeft verklaard dat hij de geslachtsnaam van zijn vader, [naam1] , zal hebben;
verstaat dat de griffier van het hof niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking een afschrift van deze uitspraak zal zenden naar de ambtenaar van de burgerlijke stand om als latere vermelding te worden toegevoegd aan de onder hem berustende akten van de burgerlijke stand.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en E.F. Groot, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 19 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.